Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-10-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:174

Zaaknummer

190150

Inhoudsindicatie

Beklag art. 13 Advocatenwet (aanwijzing advocaat). Klager heeft de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat om voor hem een spoed kort geding te voeren tegen de Staat der Nederlanden en diverse andere partijen. Met de deken is het hof van oordeel dat de deken uitsluitend bevoegd is ter zake van de gevraagde bijstand in de procedure tegen de Staat. Het hof is van oordeel dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat hij een vordering op de Staat heeft met een redelijke kans van slagen, en dat klager ook overigens onvoldoende heeft onderbouwd dat hij voldoende inspanning heeft verricht om zelf een advocaat te vinden voor het door hem gewenste kort geding. Gelet hierop dient het beklag te worden afgewezen.

Uitspraak

BESLISSING                       

van 28 oktober 2019

in de zaak 190150

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

de deken

 

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 28 mei 2019. Klager heeft zich bij het hof beklaagd over deze afwijzing.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE

2.1    Het beklag is op 29 mei 2019 per e-mail binnengekomen bij de griffie van het hof.

2.2    Het hof heeft verder kennisgenomen van:

- de e-mails van klager van 3 en 15 juni 2019, 5, 11, 15, 20, 22 en 26 juli 2019, 1, 5, 13, 22 en 26 augustus 2019, 2, 4, 5, 6, 9 september 2019;

- het verweerschrift van de deken van 26 juli 2019.

2.3    Op 23 september 2019 heeft het hof het beklag op zitting behandeld. Klager was hierbij  aanwezig.

 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt, kort en zakelijk weergegeven, de volgende feiten vast.

3.2    Klager stelt 30 jaar geleden door de gemeente Amsterdam te zijn bestolen en opgelicht, en een vordering op deze gemeente te hebben ter zake van een bedrag dat  inmiddels is opgelopen tot € 10 miljard. Volgens klager probeert de gemeente Amsterdam al 30 jaar onder haar verplichtingen jegens klager uit te komen.

3.3    Per brief van 10 april 2019 heeft klager een verzoek ingediend bij de deken tot aanwijzing van een advocaat, om voor klager een spoed kort geding te voeren tegen de Staat der Nederlanden, de gemeente Amsterdam, [naam bank] te [plaatsnaam], mr. G. en mr. B. 

3.4    Bij brief van 28 mei 2019 heeft de deken dit verzoek afgewezen. 

 

4    BEOORDELING

4.1     Het hof moet beoordelen of de deken het verzoek van klager terecht heeft afgewezen. Op grond van artikel 13 lid 1 Advocatenwet kan een verzoek tot aanwijzing van een advocaat worden gedaan door de rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bijstand te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de procedure die klager wil beginnen geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    De beslissing van de deken houdt in dat hij klagers verzoek om aanwijzing van een advocaat afwijst. Op basis van de door klager aan de deken beschikbaar gestelde informatie heeft de deken vastgesteld dat hij slechts bevoegd is te oordelen over een aanwijzingsverzoek inzake een door klager tegen de Staat der Nederlanden te voeren kort gedingprocedure. Ter zake van een dergelijke procedure, waarvoor bijstand van een advocaat is vereist, overweegt de deken dat klager, ondanks de grote hoeveelheid e-mailberichten met bijlagen die klager hem heeft gestuurd, geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat klager een vordering op de Staat der Nederlanden heeft met een redelijke kans van slagen. Daarnaast concludeert de deken dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat hij voldoende inspanning heeft verricht om zelf een advocaat te vinden voor het door hem gewenste kort geding en/of welke de reden is dat de door klager aangezochte advocaten hem niet bij wensen te staan.   

4.3    Volgens klager is de afwijzing onjuist, omdat het niet aan de deken is om zich inhoudelijk met de rechtsgang inzake zijn geschil met de gemeente Amsterdam in te laten. Klager stelt dat hij zijn geschil aan een onafhankelijke rechter moet kunnen voorleggen en dat het aan de rechter is om hierover te oordelen. Ook zou de deken hebben miskend dat klager in 1995 al in het gelijk is gesteld.

4.4    Het hof is, evenals de deken, van oordeel dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat hij een vordering op de Staat der Nederlanden heeft met een redelijke kans van slagen, en dat klager ook overigens onvoldoende heeft onderbouwd dat hij voldoende inspanning heeft verricht om zelf een advocaat te vinden voor het door hem gewenste kort geding. Gelet hierop dient het beklag te worden afgewezen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 28 mei 2019 ongegrond.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, en mrs. P.T. Gründemann en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op  28 oktober 2019.       

griffier            voorzitter   

De beslissing is verzonden op 28 oktober 2019.