Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-10-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:173

Zaaknummer

190136

Inhoudsindicatie

Beklag art. 13 Advocatenwet (aanwijzing advocaat). Klager heeft de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat om bijstand te krijgen bij het instellen van hoger beroep tegen twee vonnissen in een arbeidsrechtelijke procedure. Het hof stelt vast dat de hoger beroepstermijn inmiddels is verstreken, zodat geen sprake meer is van een procedure waarvoor bijstand van een advocaat benodigd is. Klager heeft geen belang meer bij zijn beklag. Beklagschrift is niet-ontvankelijk. 

Uitspraak

BESLISSING                       

van 28 oktober 2019

in de zaak 190136

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

de deken

 

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 17 mei 2019. Klager heeft zich bij het hof beklaagd over deze afwijzing.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE

2.1    Het beklag is op 21 mei 2019 per e-mail binnengekomen bij de griffie van het hof.

2.2    Het hof heeft verder kennisgenomen van:

- de (aanvullende) e-mails van klager;

- het verweerschrift van de deken van 6 juni 2019.

2.3    Op 23 september 2019 heeft het hof het beklag op zitting behandeld.

 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt, kort en zakelijk weergegeven, de volgende feiten vast.

3.2    Klager heeft een arbeidsrechtelijke procedure gevoerd bij de rechtbank tegen zijn (voormalige) werkgever B. B.V. Klager stelt zich op het standpunt dat de vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met B. B.V. niet geldig is overeengekomen, omdat sprake is van een wilsgebrek. Voor zover de arbeidsovereenkomst met B. B.V. wel rechtsgeldig zou zijn beëindigd, stelt klager dat hij nog steeds een dienstverband heeft met andere vennootschappen in de groep, omdat hij ook werkzaamheden voor deze vennootschappen heeft verricht en volgens klager de ABU-cao van toepassing is.

3.3    Bij vonnissen van 21 februari 2019 zijn klagers vorderingen afgewezen. De hoger beroepstermijn liep tot 21 mei 2019.

3.4    Op 25 april 2019 heeft klager een aanwijzingsverzoek ingediend bij de deken, om  bijstand te krijgen van een advocaat bij het instellen van hoger beroep tegen voornoemde vonnissen.

3.5    Naar aanleiding van het aanwijzingsverzoek heeft de deken klager op 2 mei 2019 bericht dat [naam advocaat 1] een procesadvies zou uitbrengen. Per e-mail van 9 mei 2019 heeft [naam advocaat 1] een negatief procesadvies uitgebracht.

3.6    Op 15 mei 2019 heeft klager de deken bericht zich niet in het advies van [naam advocaat 1] te kunnen vinden, omdat ‘zijn rechten niet tot nauwelijks zijn onderzocht’. Klager geeft hierbij tevens aan een uitgebreid gesprek te hebben gevoerd over zijn zaak met [naam advocaat 2], die klagers lezing zou bevestigen ten aanzien van de toepasselijkheid van de ABU-cao.

3.7    Op 17 mei 2019 heeft de deken telefonisch contact gehad met [naam advocaat 2] en hem verzocht de zaak te bestuderen en tijdig een procesadvies uit te brengen. Op dezelfde dag heeft [naam advocaat 2] de deken bericht dat hij het eens is met klagers stelling dat de ABU-cao van toepassing is, maar dat daaruit niet automatisch volgt dat de arbeidsovereenkomst nog steeds van kracht is. Ook [naam advocaat 2] acht de kans op succes in hoger beroep gering.

3.8    Naar aanleiding van de twee negatieve procesadviezen heeft de deken klager op 17 mei 2019 bericht dat geen advocaat zal worden aangewezen in verband met het door hem gewenste hoger beroep tegen de vonnissen van de kantonrechter van 21 februari 2019.

 

4    BEOORDELING

4.1    Het hof moet beoordelen of de deken het verzoek van klager terecht heeft afgewezen.

Op grond van artikel 13 lid 1 Advocatenwet kan een verzoek tot aanwijzing van een advocaat worden gedaan door de rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bijstand te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de procedure die klager wil beginnen, geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    De beslissing van de deken houdt in dat hij het verzoek om aanwijzing van een advocaat afwijst, nu hem, gelet op de twee hiervoor genoemde negatieve procesadviezen, niet is gebleken dat de vorderingen die klager in hoger beroep wenst in te stellen kans van slagen hebben.

4.3    Volgens klager is de afwijzing onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd, omdat de negatieve procesadviezen waarop de afwijzing is gebaseerd, ondeugdelijk zijn.

4.4    Vast staat dat klager de deken heeft verzocht om de aanwijzing van een advocaat om hoger beroep in te stellen tegen de vonnissen van de kantonrechter van 21 februari 2019. Tevens staat vast dat de termijn voor het instellen van deze beroepen op 21 mei 2019 is verstreken. Dit betekent dat geen sprake meer is van een procedure waarvoor bijstand van een advocaat benodigd is in de zin van artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Klager heeft geen belang meer bij zijn beklag en dient daarin dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.5    Overigens heeft het hof in het dossier geen aanknopingspunten gevonden om de beslissing van de deken voor onjuist te houden.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 17 mei 2019.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, en mrs. P.T. Gründemann en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op  28 oktober 2019.

griffier            voorzitter   

De beslissing is verzonden op 28 oktober 2019.