Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-10-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:171
Zaaknummer
190092
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft klager bijgestaan in tuchtprocedure in hoger beroep, nadat klager door de raad van het tableau was geschrapt. In hoger beroep heeft het hof een tussenbeslissing gegeven, waarbij aan de deken is opgedragen onderzoek te doen naar de praktijkvoering van klager. Na een voortgezette mondelinge behandeling heeft het hof de beslissing van de raad bevestigd. Klager verwijt verweerder (samengevat) dat hij de dossiers die de deken heeft onderzocht niet zelf heeft ingezien en dat hij niet alles in het werk heeft gesteld om te voorkomen dat hij van het tableau zou worden geschrapt. Dat verweerder het accent niet zozeer op de dossiervorming maar op de verbetering van de juridische kwaliteit van de dienstverlening heeft gelegd (mede door inzet van een coach), acht het hof een verdedigbare keuze. Gelet op het zwaarwegende belang van klager bij ongedaan making van de schrapping is het hof wel van oordeel dat verweerder met klager meer aandacht had kunnen besteden aan de voorbereiding van de zitting na de tussenbeslissing; het hof acht dit echter van onvoldoende gewicht voor een tuchtrechtelijk verwijt. Hof bekrachtigt de beslissing van de raad waarbij de klacht van klager tegen verweerder in alle onderdelen ongegrond is verklaard.
Uitspraak
BESLISSING
van 28 oktober 2019
in de zaak 190092
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD VAN DISCIPLINE
De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) heeft op 25 maart 2019 uitspraak gedaan op de klacht die klager tegen verweerder heeft ingediend (zaaknummer raad: 18-805/A/A). De raad heeft de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard. De beslissing is op de datum van de uitspraak aan partijen toegezonden.
Het hof verwijst naar de beslissing van de raad, die op tuchtrecht.nl is gepubliceerd als ECLI:NL:TADRAMS:2019:66.
2 DE PROCEDURE IN HOGER BEROEP BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE
2.1 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Het hof heeft het beroepschrift (met bijlagen) op 16 april 2019 per post ontvangen.
2.2 Verder is het hof bekend met:
- het dossier van de raad;
- het verweerschrift in hoger beroep (met bijlagen) van verweerder, dat de griffie heeft ontvangen op 13 mei 2019;
- de brief van verweerder van 20 mei 2019;
- de brief (met bijlage) van verweerder van 22 mei 2019.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 30 augustus 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.H. van Dijk. Partijen hebben hun standpunt over en weer toegelicht aan de hand van pleitnotities, die zij aan het hof hebben overhandigd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) (…)
b) (…)
c) (…)
d) (…)
e) (…)
f) (…)
g) (…)
h) hij klager heeft toegezegd aanwezig te zijn bij het kantoorbezoek van de deken Rotterdam, welke toezegging hij niet is nagekomen;
i) hij de door de deken Rotterdam onderzochte dossiers niet met klager heeft doorgenomen en zich aldus geen eigen oordeel over de dossiers heeft gevormd;
j) hij heeft verzuimd een concept van het verslag van de deken Rotterdam op te vragen dan wel een afspraak met de deken Rotterdam te maken om de bevindingen te bespreken;
k) hij het verslag van de deken Rotterdam niet met klager heeft besproken;
l) hij te laat is gekomen op de zitting van 10 maart 2017 en naar “kegeladem” rook;
m) hij geen verweerschrift heeft ingediend noch een pleitnota heeft opgesteld voor de zitting van 10 maart 2017;
n) hij geen uitstel heeft gevraagd aan het hof om het dossier te bestuderen en te vergelijken met het rapport van de deken Rotterdam;
o) hij de eindbeslissing van het hof niet tijdig aan klager heeft gestuurd;
p) hij de eindbeslissing van het hof niet met klager heeft besproken;
q) (…)
r) hij veel geld heeft gevraagd voor ondermaatse dienstverlening en spookwerkzaamheden;
s) hij een toevoeging voor klager had moeten aanvragen, dan wel klager op de mogelijkheid van een toevoeging had moeten wijzen;
t) hij telefoongesprekken met klager heeft opgenomen.
4 FEITEN
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
4.1 Klager is een voormalig advocaat.
4.2 Op 2 februari 2016 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad Den Haag) een dekenbezwaar over klager ingediend. Bij beslissing van 22 augustus 2016 heeft de raad Den Haag klager de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd. De raad Den Haag heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen:
“5.2 Uit de hiervoor geschetste feiten blijkt dat verweerder [hof: klager in deze procedure] gedurende een lange periode, meermalen en bij vele cliënten heeft nagelaten opdrachtbevestigingen te maken en de geldende (financiële) voorwaarden schriftelijk te bevestigen. Verweerder is daarmee door blijven gaan nadat hij door de deken op deze gebreken was gewezen en heeft aldus niet gehandeld zoals een goed advocaat betaamt.
5.3 Verweerder heeft daarnaast in de afgelopen jaren een groot aantal toevoegingen aangevraagd en gekregen zonder dat hij hiervoor aantoonbaar daadwerkelijk rechtsbijstand heeft verleend. Ook in deze situatie heeft verweerder nadat hij daarop door de deken was gewezen geen verandering gebracht. Daarmee heeft verweerder in strijd gehandeld met de op hem rustende verplichting tot (financiële) integriteit.”
4.3 Op 23 augustus 2016 heeft klager verweerder verzocht hem bij te staan in het hoger beroep tegen deze beslissing van de raad Den Haag.
4.4 Verweerder heeft klager bij e-mail van 25 augustus 2016 bericht bereid te zijn om klager als raadsman bij te staan in het hoger beroep, hem geïnformeerd over zijn uurtarief en klager verzocht een depot te voldoen van € 5.000.
4.5 Op 15 september 2016 hebben klager en verweerder een bespreking gehad op het kantoor van verweerder.
4.6 Op 16 september 2016 heeft verweerder namens klager een appelmemorie bij het hof ingediend. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder een afschrift van de appelmemorie aan klager gestuurd.
4.7 Klager heeft verweerder bij e-mail van eveneens 16 september 2016 een zevental beslissingen toegestuurd. Verweerder heeft klager hierop per e-mail meegedeeld dat hij de betreffende beslissingen bij het hof zal inbrengen.
4.8 Bij brief van 27 september 2016 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Van machtsmisbruik en ronselen van klager is mij in de toegezonden stukken verder niets gebleken. Nu de deken door middel van het arrangeren van een bespreking kennelijk aanstuurt op een minnelijke regeling (…) adviseer ik u een zodanige bespreking aan te gaan. Mijn advies daarover is nog dat u zich onthoudt van beschuldigen als hiervoor bedoeld.”
4.9 Bij e-mail van 21 oktober 2016 heeft verweerder klager meegedeeld dat de zitting bij het hof zal plaatsvinden op 2 december 2016 om 11.30 uur.
4.10 Bij e-mail van 14 november 2016 heeft verweerder klager geschreven:
“Met belangstelling nam ik kennis van uw e-mail van 13 november 2016.
Uw reactie behelst een zeer gedetailleerde betwisting van het standpunt van de Deken. Ik zal pogen een en ander adequaat samen te vatten.”
4.11 Bij e-mail van 25 november 2016 heeft verweerder klager onder andere geschreven dat hij een bespreking voorafgaand aan de zitting niet nodig acht.
4.12 Tijdens de zitting bij het hof op 2 december 2016 heeft verweerder het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.
4.13 Bij tussenbeslissing van 9 januari 2017 heeft het hof het onderzoek heropend en de deken opgedragen onderzoek te doen naar de praktijkvoering van klager vanaf 1 januari 2016 en daarvan verslag te doen.
4.14 Bij e-mail van diezelfde dag, om 13:50 uur, heeft verweerder de tussenbeslissing van het hof van 9 januari 2017 aan klager gestuurd.
4.15 Bij e-mail van 10 januari 2017 heeft verweerder klager geschreven:
“Ik ben zeer verheugd dat het hof u nog een kans heeft geboden. Het is nu aan u om bij het komende Dekenbezoek aan te tonen dat u alles pico bello in orde hebt. Ofschoon het kostenverhogend is, lijkt het mij wel raadzaam dat ik of één van mijn kantoorgenoten bij dat Dekenbezoek aanwezig is. Gaarne verneem ik uw visie daarover”
4.16 Bij e-mail van 16 januari 2017 heeft verweerder klager geschreven:
“Vrijdag 13 januari jl. bracht u onder mijn aandacht dat het Dekenbezoek aan uw kantoor plaatsvindt op 31 januari 2017 om 14.00 uur. Ik ben op die dag helaas verhinderd.
Aangezien de Deken eerder heeft aangegeven het bezoek in de maand januari van dit jaar te willen doen plaatsvinden, staat u voor de keus het bezoek doorgang te laten vinden of een andere datum te verzoeken. Ofschoon ik mijn aanwezigheid nog steeds van belang vind, kan ik me echter voorstellen dat – ervan uitgaande dat u in alle opzichten aan de geldende eisen voldoet – het doorgang doen vinden van het bezoek op 31 januari niet bezwaarlijk is.”
4.17 Bij e-mail van 21 januari 2017 heeft klager verweerder onder meer geschreven:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van gisteren 20 januari jl. bericht ik u hierbij:
- Dat ik de Deken bij zijn kantoorbezoek op dinsdag 31 januari 2017 zal ontvangen en afhandelen (…)”
4.18 Op 31 januari 2017 heeft de deken, vergezeld van twee medewerkers, een bezoek gebracht aan het kantoor van klager, waarbij dossiers zijn onderzocht. Klager en verweerder hebben na dit bezoek telefonisch contact met elkaar gehad, waarna klager verweerder bij e-mail van 1 februari 2017 onder andere nog als volgt heeft bericht:
“Alle dossiers van 2016 zijn van kaft tot kaft doorgenomen. De Deken forceerde mij om mij te laten coachen zonder 1 dossier te hebben ingekeken. Ik heb hem gewezen naar zijn opdracht van het HvD van 5.29 van het arrest.
Hij dient eerst de vraag van 5.29 onder 1 te beantwoorden voordat hij aan 2 e.v. toekomt. Alle dossiers zijn HT gecontroleerd door RvR (0,0% foutmarge) en verder zijn alle zaken in het voordeel van mijn cliënt(en) opgelost.
Ik heb hem ook gezegd dat ik eventueel d.t.k. van u een second opinion van alle dossiers bij het HvD zal vragen.”
4.19 Op 27 februari 2017 heeft de deken rapport uitgebracht van zijn bevindingen. Uit dat rapport volgt dat de deken 15 dossiers van klager heeft beoordeeld. De bevindingen van de deken luiden als volgt:
“Weliswaar is gebleken dat [klager] de dossiers beter op orde heeft dan voorheen, echter in kwalitatief opzicht blijft het zorgelijk. In bijna alles dossiers bevindt zich een opdrachtbevestiging maar op de eerste alinea na, waarin het juridisch probleem wordt benoemd, zijn het standaardbrieven. In de dossiers ontbreken nog steeds juridische analyses en schriftelijke bevestigingen waarin hij de cliënt informeert over de voortgang van de procedure en wijst op de gevolgen. Volgens [klager] nodigt hij de cliënt uit voor een bespreking en bespreekt hij mondeling de voortgang en wordt het resultaat van de bespreking niet meer schriftelijk vastgelegd.
Ook in de dossiers van 2016 valt op dat er veel uren worden geschreven in relatief eenvoudige zaken. Daarnaast valt op dat ingediende verzoekschriften vóór de behandeling van de zaak worden ingetrokken.
Kortom, van enige voortgang is sprake, echter in het licht van de vele kantoorbezoeken en gesprekken met [klager] blijft zijn juridische dienstverlening erg mager. Uit de op dit punt thans bekeken dossiers blijkt in ieder geval niet dat [klager] gedegen kennis heeft van het materiële en formele recht op de rechtsgebieden waarop hij de praktijk uitoefent. Tot die constatering kwam ik ook reeds eerder. Mede op grond daarvan heb ik destijds [klager] aangeraden een coach in de arm te nemen. Ook thans vind ik dat een coach noodzakelijk is om de kwaliteit van [klager] te verbeteren, althans mij ervan te overtuigen dat er met de kwaliteit van het geleverde werk niets mis is, nu dit niet blijkt uit de dossiers, doch [klager] heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een coach. Ik betreur zijn houding op dit punt.”
4.20 Bij e-mail van 28 februari 2017 heeft verweerder klager geschreven:
“Ook van de griffier van het Hof van Discipline ontving ik afschrift van de brief van de Deken d.d. 27 februari 2017.
Ofschoon de Deken tot de conclusie is gekomen dat uw juridische dienstverlening erg mager zou zijn, acht ik dit tuchtrechtelijk gezien niet verwijtbaar of anderszins in uw nadeel.
Met betrekking tot de kwestie van de coach adviseer ik u alsnog akkoord te gaan met een coach, zij het met een coach in afgeslankte vorm (bijvoorbeeld 1 x per maand).
Ook adviseer ik u op voorhand aan te geven welke cursussen u voornemens bent te gaan volgen.”
4.21 Op 9 maart 2017 hebben klager en verweerder telefonisch contact met elkaar gehad in verband met de voortgezette mondelinge behandeling van de zaak door het hof in de ochtend van 10 maart 2017. Klager en verweerder zijn bij die behandeling aanwezig geweest en verweerder heeft het standpunt van klager naar aanleiding van de bevindingen van de deken toegelicht.
4.22 Na de zitting heeft klager verweerder (telefonisch) meegedeeld dat hij op 28 februari 2017 een e-mail aan verweerder had gestuurd waarin hij commentaar had geleverd op de bevindingen van de deken. Bij e-mail van later die dag (15:41 uur) heeft verweerder klager bericht:
“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van heden bericht ik u dat een e-mailbericht van 28 februari 2017 van u aan mij niet door mij is ontvangen. Ook daarna heb ik geen mail van u ontvangen. Wel zie ik dat ik op 28 februari 2017 om 12:03 uur een e-mail heb toegezonden. In die e-mail adviseer ik u alsnog akkoord te gaan met een coach.”
4.23 Klager heeft de griffier van het hof daarna om 15:55 uur per e-mail als volgt bericht:
“Op 28 februari 2017 heb ik het rapport van het Dekenbezoek van 31 januari 2017 ontvangen. Onmiddellijk daarna heb ik handgeschreven notities per rapport onderdeel gemaakt en met bijvoeging van de urenspecificatie, uitslag HT-controle RvR, CTO-formulieren etc. naar mijn advocaat [verweerder] gestuurd. Ik heb hem verzocht mijn commentaren in zijn bewoordingen in een begeleidend schrijven samen te vatten en alle stukken naar Uw Hof door te geleiden.
Echter heden op de zitting bleek dat [verweerder] de stukken niet had doorgestuurd aan Uw Hof. Vandaag heb ik hem verzocht de stukken alsnog naar Uw Hof te sturen en zojuist liet hij telefonisch weten dat ik deze zelf naar u kon mailen.”
4.24 Even later hebben klager en verweerder opnieuw telefonisch contact met elkaar gehad, waarna klager de griffier van het hof bij e-mail van 16:21 uur als volgt heeft bericht:
“In navolging op onderstaand bericht deel ik u hierbij mede dat ik op 28 februari 2017 per abuis mijn commentaar met bijlagen op het rapport van het Dekenbezoek per e-mail naar […] in plaats van naar […] heb verzonden. Daarom heeft [verweerder] niet kunnen reageren op het rapport van de Deken.
Mijn oprechte excuses voor dit ongerief.”
4.25 Bij e-mail van 13 maart 2017 heeft verweerder klager meegedeeld dat het hof geen kennis zal kunnen nemen van de door klager nagezonden stukken, aangezien het onderzoek ter terechtzitting reeds is gesloten.
4.26 Bij beslissing van 8 mei 2017 heeft het hof de beslissing van de raad Den Haag van 22 augustus 2016 bekrachtigd. Het hof heeft onder andere als volgt overwogen:
“- Weliswaar is ter gelegenheid van de behandeling op 10 maart 2017 van de zijde van verweerder [hof: klager in deze procedure] meegedeeld dat verweerder thans bereid is om een coach in de arm te nemen, maar naar het oordeel van het hof is deze mededeling niet serieus te nemen. Niet alleen heeft verweerder deze bereidheid al eerder uitgesproken maar daarna weer ingetrokken en heeft hij in de voorbereiding van de behandeling geen activiteiten ondernomen om een coach te verkrijgen, ook heeft hij ter gelegenheid van de behandeling laten blijken dat hij een coach niet nodig vindt. (…)
3.10 Al met al moet worden geconstateerd dat de praktijk van verweerder al gedurende zeer lange tijd ernstige gebreken, waaronder aanvankelijk ook financieel, vertoont, dat ondanks diverse waarschuwingen van de deken verweerder daarin geen, althans onvoldoende wijziging heeft gebracht en dat verweerder zelf er nog steeds geen blijk van geeft dat hij inziet dat hij handelt in strijd met de zorg die hij als advocaat jegens zijn cliënten behoort te betrachten.”
4.27 Op 8 mei 2017 heeft de deken klager rond 13:24 uur per e-mail en per fax een brief gestuurd waarbij hij klager, onder verwijzing naar de beslissing van het hof van die dag, heeft meegedeeld welke maatregelen klager als gevolg van de aanstaande schrapping dient te nemen.
4.28 Verweerder heeft de beslissing van het hof op 8 mei 2017 om 14:02 uur per e-mail van de griffie van het hof ontvangen. Verweerder heeft deze om 14:14 uur per e-mail aan klager gestuurd. Daarna hebben klager en verweerder telefonisch contact gehad over de beslissing.
4.29 Bij e-mail van 9 mei 2017 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij naar aanleiding van de beslissing van het hof en het telefoongesprek met verweerder van de dag daarvoor geen herziening wil verzoeken. Verweerder heeft het originele dossier, dat klager hem in augustus 2016 had toegestuurd, bij brief van 9 mei 2017 geretourneerd.
4.30 Bij e-mail van 29 mei 2017 heeft klager zich bij verweerder beklaagd over de door hem aan klager verleende bijstand. In de e-mail staat verder, voor zover hier van belang:
“In totaal heb ik E 5000,00 en E 3.500,00 als depot aan u betaald. Daarnaast heb ik facturen van u ontvangen waardoor uw torenhoge honorarium thans in totaal
E 14.260,93 bedraagt. Inmiddels heb ik al E 10.794,07 (inclusief 2x depot) aan u betaald.
Ik stel een minnelijke regeling voor inhoudende dat ik het bedrag boven E 10.794,07 (ad E 3.466,86) niet zal betalen.
Indien u zich kan vinden met mijn voorstel verneem ik dat graag zo spoedig mogelijk van u opdat ik geen klacht tegen u hoef in te dienen.”
4.31 Bij e-mail van 2 juni 2017 heeft klager verweerder onder meer geschreven:
“Ik stel voor dat u nog vandaag E 5794,86 van de totaal door mij aan u betaalde bedrag ad E 10.794,07 op mijn [naam bank] terug boekt.
Uit dat bedrag kan ik voorlopig de NOVA (hof: proceskostenveroordeling) en overige financiële verplichtingen voldoen aangezien ik door uw nalatigheid en onzorgvuldigheid geen inkomen meer heb c.q. werkloos ben.
Indien ik uiterlijk vanmiddag 17.00 uur geen geld op mijn bankrekening ontvang zal ik z.s.m. een klacht tegen u indienen. (…)
Vertrouwende dat u de voorkeur geeft aan een regeling in der minne boven het voeren van een klacht- resp. tuchtrechtelijke procedure, verblijf ik.”
4.32 Diezelfde dag heeft verweerder klager meegedeeld dat hij akkoord gaat met een minnelijke regeling en een creditnota ten bedrage van € 3.466,86 zal doen opmaken.
4.33 Op 2 juni 2017 heeft klager bij het hof een verzoek ingediend tot herziening van de (tussen)beslissingen van 9 januari 2017 en 8 mei 2017. Het hof heeft dit herzieningsverzoek afgewezen bij beslissing van 13 oktober 2017 en daarbij onder meer als volgt overwogen:
“3.5.1 (…) Uit de omstandigheid dat de deken verzoeker niet heeft gehoord (of gelegenheid heeft gegeven schriftelijke opmerkingen te maken) alvorens zijn rapport in te zenden, kan niet worden afgeleid dat verzoeker geen eerlijk proces heeft gehad. Verzoeker (en zijn raadsman toentertijd) heeft voorafgaand aan de zitting en ter zitting zelf op dit rapport kunnen reageren, en ter zitting heeft hij dat ook gedaan. (…) Op de zitting is gedebatteerd over het rapport. Verzoeker is mitsdien gehoord met betrekking tot het rapport.
(…) 3.5.5 Naar het oordeel van het hof heeft verzoeker toereikend effectief verweer kunnen voeren. Het rapport van de deken telt 4 ½ pagina met één productie (van één A4tje) en handelt over dossiers van verzoeker, informatie derhalve die bij verzoeker bekend was.”
4.34 Bij e-mail van 21 november 2017 heeft klager de beslissing van het hof op het herzieningsverzoek ter informatie aan verweerder gestuurd. Daarbij heeft klager diverse bezwaren geformuleerd tegen de wijze waarop verweerder hem in hoger beroep heeft bijgestaan en heeft hij verweerder gevraagd hoe het gerezen conflict kan worden opgelost. Daarbij heeft hij zijn voorkeur uitgesproken voor het treffen van een schikking.
4.35 Bij brief van 30 november 2017 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet een schikking met hem te treffen.
4.36 Bij aangetekende brief van 17 mei 2019 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die hij stelt te hebben geleden in verband met zijn schrapping van het tableau.
5 BEOORDELING
5.1 Klager is het niet eens met de beslissing van de raad waarbij zijn klacht tegen verweerder in alle (twintig) onderdelen ongegrond is verklaard. In de kern verwijt klager verweerder dat hij niet alles in het werk heeft gesteld om te voorkomen dat hij van het tableau zou worden geschrapt.
5.2 Omdat klager in zijn beroepschrift geen grieven heeft geformuleerd tegen de beslissing van de raad, maar diverse bezwaren tegen de handelwijze van verweerder heeft herhaald, heeft het hof klager tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep voorgehouden dat het niet duidelijk is tegen welke overwegingen van de raad hij beroep beoogt in te stellen. Uit de mededelingen van klager heeft het hof vervolgens begrepen dat hij vooral bezwaar heeft tegen de handelwijze van verweerder nadat het hof de deken bij tussenbeslissing van 9 januari 2017 heeft opgedragen onderzoek te doen naar de praktijkvoering van klager. Daarom heeft het hof in overleg met klager vastgesteld dat zijn hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de raad over de klachtonderdelen h tot en met p en r tot en met t.
5.3 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stellingen van klager. Hij is van mening dat hij de belangen van klager in de gegeven omstandigheden naar eer en geweten heeft behartigd, waarbij verweerder onder andere naar voren heeft gebracht dat klager het behartigen van zijn belangen zelf heeft bemoeilijkt door zijn afwijzende houding ten opzichte van begeleiding door een coach.
5.4 Het hof stelt voorop dat de klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. De raad heeft terecht overwogen dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Het hof zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
klachtonderdeel h
5.5 Klager verwijt verweerder dat hij zijn toezegging om bij het kantoorbezoek van de deken aanwezig te zijn, niet is nagekomen. De raad heeft in rechtsoverweging 5.17 van zijn beslissing overwogen dat uit de in die overweging genoemde e-mailberichten volgt dat klager en verweerder in onderling overleg hebben afgesproken dat verweerder op 31 januari 2017 niet aanwezig zou zijn bij het bezoek van de deken aan het kantoor van klager. In hoger beroep is niet gesteld of gebleken dat verweerder na de e-mail van klager van 21 januari 2017, waarbij klager aan verweerder heeft meegedeeld dat hij de deken “zal ontvangen en afhandelen”, alsnog de toezegging heeft gedaan om bij het bezoek aanwezig te zijn. Daarom zal het hof de beslissing van de raad op dit klachtonderdeel bekrachtigen.
klachtonderdelen i tot en met n
5.6 De klachtonderdelen i tot en met n hebben betrekking op de handelwijze van verweerder nadat het hof de deken bij tussenbeslissing van 9 januari 2017 opdracht had gegeven nader onderzoek te doen naar de praktijkvoering van klager. Het hof zal deze klachtonderdelen, die volgens klager de essentie van zijn klacht vormen, in verband met hun onderlinge samenhang gezamenlijk beoordelen.
5.7 Klager verwijt verweerder dat hij de dossiers die de deken heeft onderzocht en aan zijn rapport ten grondslag heeft gelegd, zelf niet heeft ingezien en ook niet met klager heeft besproken. Volgens klager heeft verweerder zich daardoor geen eigen oordeel gevormd over deze dossiers en onvoldoende verweer gevoerd tegen het - naar zeggen van klager valse en frauduleuze - rapport van de deken. Ook verwijt klager verweerder dat hij heeft verzuimd contact op te nemen met de deken om de onderzoeksbevindingen met de deken te bespreken voordat de deken zijn rapport aan het hof zou toesturen. Verder verwijt klager verweerder dat hij geen verweerschrift heeft ingediend bij het hof, dat hij te laat op de zitting van 10 maart 2017 is verschenen en naar alcohol rook en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van een pleitnota, terwijl verweerder evenmin om aanhouding van de behandeling heeft gevraagd om alsnog deugdelijk verweer te kunnen voeren.
5.8 Voordat het hof op deze verwijten zal ingaan, merkt het hof op dat de e-mail die klager op 28 februari 2017 aan verweerder meende te hebben toegestuurd, niet door verweerder is ontvangen omdat klager een onjuist e-mailadres had gebruikt. Klager stelt dat hij in die e-mail een reactie heeft gegeven op het rapport van de deken. Hoewel klager en verweerder op 9 maart 2017 telefonisch contact met elkaar hebben gehad in verband met de zitting op 10 maart 2017, heeft klager de inhoud van die e-mail daarbij niet ter sprake gebracht. Het hof begrijpt dat klager verweerder pas ná de zitting die in de ochtend van 10 maart 2017 plaatsvond op de inhoud van die e-mail heeft gewezen. Dat verweerder in zijn verweer tegen de bevindingen van de deken geen gebruik heeft gemaakt van de reactie van klager, kan verweerder daarom niet worden aangerekend.
5.9 Naar aanleiding van het verwijt dat verweerder de door de deken onderzochte dossiers ook zelf had moeten inzien, heeft verweerder onder andere naar voren gebracht dat het vertrouwensbeginsel meebrengt dat hij als advocaat de integriteit van de deken als orgaan van de Orde van Advocaten heeft te eerbiedigen dan wel te respecteren, tenzij de advocaat op basis van eigen bevindingen ernstige redenen heeft om het tegendeel aan te nemen. Volgens verweerder had hij die redenen in het geheel niet. In dat verband heeft verweerder ook gesteld dat een advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, waarbij de advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Volgens verweerder was geen sprake van zo’n uitzonderingsgeval, waarbij hij erop heeft gewezen dat klager zelf ook advocaat was. Aan de hand van deze uitgangspunten heeft verweerder gemeend dat voor hem geen aanleiding bestond om de onderzochte dossiers, die volgens klager door de deken “van kaft tot kaft” waren onderzocht en waarover de deken kort en zakelijk had gerapporteerd, zelf ook nog in te zien. Op basis van de bevindingen van de deken over de kwaliteit van de dienstverlening van klager, die volgens de deken erg mager was, heeft verweerder geconcludeerd dat het belangrijkste dat hem te doen stond was de bevindingen van de deken op het punt van de kwaliteit te relativeren en het vertrouwen in klager te enthousiasmeren. Deze kijk op de zaak blijkt ook uit de e-mail van verweerder aan klager van 28 februari 2017, waarbij hij klager heeft geadviseerd akkoord te gaan met een coach (zij het in afgeslankte vorm) en op voorhand aan te geven welke cursussen hij wil gaan volgen.
5.10 Mede gelet op de vrijheid die een advocaat heeft om een zaak te behandelen op de manier die hem in de gegeven omstandigheden het beste voor komt, acht het hof het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder de dossiers, die volgens klager allemaal in orde waren, zelf niet heeft ingezien. Verweerder heeft kennelijk ervoor gekozen om het accent niet zozeer op de dossiervorming, maar op de verbetering van de kwaliteit van de juridische dienstverlening te leggen. Gelet op het feit dat de deken in zijn bevindingen heeft geconcludeerd dat klager de dossiers beter op orde had dan voorheen en dat van enige voortgang (naar het hof begrijpt: vooruitgang) sprake was, acht het hof dit een verdedigbare keuze.
5.11 Naar aanleiding van het verwijt dat verweerder voorafgaand aan het uitbrengen van de rapportage ten onrechte geen contact met de deken heeft opgenomen, overweegt het hof dat vast staat dat het hof in zijn tussenbeslissing niet heeft bepaald dat de deken zijn verslag eerst in ontwerp aan verweerder moest voorleggen/toesturen. Nu niet is gebleken dat een afspraak was gemaakt om dat toch wel te doen, acht het hof het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder daarover geen contact met de deken heeft gezocht.
5.12 Vast staat dat verweerder zijn visie op de bevindingen van de deken bij e-mail van 28 februari 2017 aan klager heeft gemaild en dat klager en verweerder de dag voor de zitting telefonisch met elkaar over de zaak hebben gesproken. Verweerder heeft ter zitting, onweersproken, verklaard dat hij klager duidelijk heeft gemaakt dat hij de inhoud van het rapport van de deken zou betwisten. Het verwijt dat verweerder het rapport niet met klager heeft besproken, acht het hof daarom onterecht. Gelet op het zwaarwegende belang van klager bij ongedaan making van de schrapping, is het hof wel van oordeel dat verweerder met klager meer aandacht had kunnen besteden aan de voorbereiding van die zitting. Het hof acht dit echter van onvoldoende gewicht om verweerder hierover een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
5.13 Dat verweerder naar alcohol rook is niet komen vast te staan.
5.14 Volgens verweerder heeft hij tijdens de zitting van 10 maart 2017 waar mogelijk geprobeerd de bevindingen van de deken te relativeren en twijfel te zaaien over de validiteit daarvan, waarbij hij heeft aangevoerd dat de bevindingen vertrouwen in de praktijkuitoefening van klager rechtvaardigen en dat klager een laatste kans verdient. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat verweerder onder andere naar voren heeft gebracht dat de deken tijdens zijn bezoek aan klager heel wat dossiers heeft bekeken en dat zijn conclusie is dat klager zijn zaakjes op orde heeft, dat sprake is van verbetering en dat er dossier technisch nauwelijks iets aan te merken valt op klager. Ook heeft verweerder naar voren gebracht dat een advocaat moet worden beoordeeld op zijn resultaten en dat klager overwegend goede resultaten behaalde. Naar aanleiding van de bevinding van de deken dat de juridische dienstverlening mager is en dat de deken klager daarom heeft aangeraden om een coach in de arm te nemen, heeft verweerder naar voren gebracht dat klager daar aanvankelijk weinig voor voelde maar dat hij inmiddels bereid was om zich te laten begeleiden door een coach om de juridisch inhoudelijke dienstverlening naar een hoger plan te tillen. In verband met de terughoudende opstelling van klager ten aanzien van coaching hebben de deken en het hof klager daarover tijdens de behandeling verder bevraagd, waarna verweerder heeft herhaald dat klager open stond voor coaching en dat binnen veertien dagen een plan voor coaching aan het hof zou kunnen worden toegezonden. Gelet op het standpunt dat verweerder namens klager heeft ingenomen, acht het hof het verwijt van klager dat hij het slachtoffer is geworden van de nalatigheid van verweerder en dat zijn schrapping voor 100% aan verweerder te wijten is, onterecht.
5.15 Dat verweerder het hof tijdens de zitting niet om uitstel heeft gevraagd om de dossiers alsnog te bestuderen en te vergelijken met het rapport van de deken, acht het hof daarom evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Opmerking verdient daarbij dat uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat klager het hof heeft gevraagd zijn dossiers in te zien. Het hof heeft dit verzoek echter afgewezen omdat het onderzoek dat aan de deken was opgedragen daarvoor was bedoeld, zodat het ook niet in de rede lag om uitstel te verzoeken om de dossiers te bestuderen.
5.16 Naar aanleiding van het verwijt van klager dat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend en dat hij geen pleitnota heeft opgesteld voor de zitting van 10 maart 2017 overweegt het hof dat de raad terecht heeft overwogen dat verweerder daartoe niet verplicht was.
5.17 Uit het voorgaande volgt dat het hof, evenals de raad, van oordeel is dat de klachtonderdelen i tot en met n ongegrond zijn. Daarom zal het hof de beslissing van de raad op die klachtonderdelen bekrachtigen.
klachtonderdelen o, p, s en t
5.18 Klager is het niet eens met de beslissing van de raad om deze klachtonderdelen ongegrond te verklaren. Het hof heeft in hoger beroep onderzoek gedaan naar de bezwaren van klager tegen de beslissing van de raad op die klachtonderdelen. Dit onderzoek heeft echter geen ander licht op de zaak geworpen, zodat het hof geen aanleiding ziet om anders over deze klachtonderdelen te oordelen dan de raad heeft gedaan. Het hof zal de beslissing van de raad op die klachtonderdelen daarom ook bekrachtigen.
klachtonderdeel r
5.19 Klager verwijt verweerder dat hij veel geld heeft gevraagd voor ondermaatse dienstverlening en “spookwerkzaamheden”. Zoals hiervoor is overwogen, is het hof - net als de raad - van oordeel dat niet is gebleken dat de dienstverlening van verweerder aan klager als ondermaats moet worden aangemerkt. Nu klager zijn stelling dat verweerder excessief heeft gedeclareerd en dat sprake is geweest van “spookwerkzaamheden” in hoger beroep niet nader heeft toegelicht of onderbouwd, zal het hof ook de beslissing van de raad op dit klachtonderdeel bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 25 maart 2019 in de zaak 18-805/A/A ten aanzien van de klachtonderdelen h tot en met p en r tot en met t.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, N.H. van Everdingen, J.M. Rowel-van der Linde en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2019.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 28 oktober 2019.