Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-11-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:212
Zaaknummer
19-237/A/A
Inhoudsindicatie
Eindbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels gegrond. Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet met klager heeft besproken dat hij zou wachten met het indienen van acht overlastmeldingen. De door de raad ambtshalve aangevulde klachtonderdelen zijn, na ontvangst van nadere stukken van verweerder, ongegrond. De raad ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 11 november 2019
in de zaak 19-237/A/A
in vervolg op de tussenbeslissing van de raad van 22 juli 2019 naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 juli 2019 heeft de raad in deze zaak een tussenbeslissing gewezen (gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRAMS:2019:156). In de tussenbeslissing heeft de raad verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op de twee ambtshalve aangevulde klachtonderdelen alsmede alle correspondentie die met klager over de zaak heeft plaatsgevonden in het geding te brengen. Bij e-mail met bijlagen van 19 augustus 2019 heeft verweerder dat gedaan. Klager heeft hierop bij e-mail met bijlagen van 19 september 2019 gereageerd.
1.2 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die in de tussenbeslissing zijn vermeld (per abuis is daarin geen melding gemaakt van de op 14 juni 2019 ontvangen stukken van klager waarvan wel kennis is genomen) en de in 1.1 vermelde brieven.
2 FEITEN
Voor de vaststaande feiten verwijst de raad naar de tussenbeslissing. In aanvulling daarop wordt van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Op 1 mei 2014 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd voor de procedure in eerste aanleg. Daarin staat, voor zover van belang:
“Overeengekomen is dat er een bodemprocedure zal worden opgestart, in welke procedure zal worden gevorderd: dat de bovenbuurman de overlast staakt, vertrek/verhuizing bovenbuurman, althans dat u alternatieve woonruimte door huurder zal worden aangeboden. In de loop van volgende week kunt u de dagvaarding in deze zaak tegemoet zien.”
2.2 Op 9 mei 2014 heeft verweerder klager per e-mail een concept van de dagvaarding gestuurd met het verzoek daarop te reageren. Op 10 december 2014 heeft verweerder klager per e-mail een concept van de conclusie van repliek gestuurd.
2.3 Bij e-mail van 16 maart 2015 heeft verweerder klager een concept-verklaring toegestuurd die klager door de school van zijn kinderen zou kunnen laten tekenen.
2.4 Op 24 maart 2015 heeft verweerder klager een machtiging ter ondertekening toegestuurd voor het opvragen van informatie bij de politie door verweerder.
2.5 Op 23 juli 2015 heeft verweerder klager het concept van de memorie van grieven toegestuurd met het verzoek daarop te reageren.
2.6 Bij e-mail van 28 september 2016 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Als bijlage bij deze mail treft u het processtuk aan dat ik de afgelopen dagen voor u heb opgesteld, en gisteren bij het hof heb ingediend. (…)
Wat nu? Besloten is om verder te procederen. (…)
Afgezien van deze reactie, verzoek ik het hof om enquete toe te staan. Met andere woorden, dat u en uw echtgenote worden gehoord over de overlast die u vanaf het aangaan van de huurverbintenis ondervindt (…) Wat ik het hof verzoek te doen, is om u en uw echtgenote ter zitting aan de tand te voelen, opdat duidelijk en inzichtelijk wordt hoe machteloos u in de dagelijkse praktijk bent wat betreft de overlast.
Enfin, ik vertrouw erop dat u akkoord bent met deze strategie. Een alternatief is er niet (…)
Afgezien daarvan wil ik u er – nogmaals! – op wijzen dat wanneer u door het hof in het ongelijk wordt gesteld, u over het algemeen in de kosten van de procedure veroordeeld wordt. Besef dat goed!”
3 DE VERDERE BEOORDELING
3.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure, het wijzen op risico’s van de verschillende mogelijkheden en het daarover informeren van de cliënt.
Ad klachtonderdeel a)
3.2 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij niet alle door klager aangedragen punten in de dagvaarding heeft opgenomen en slechts vijf van de dertien door klager aan hem toegestuurde overlastmeldingen aan het hof heeft overgelegd.
3.3 De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat klager in mei 2016 vijf overlastmeldingen aan verweerder heeft gestuurd. Die overlastmeldingen heeft verweerder aan het hof overgelegd. In september 2016 heeft klager nog eens acht overlastmeldingen aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft die overlastmeldingen niet aan het hof overgelegd. Volgens verweerder heeft hij de acht overlastmeldingen van september 2016 achtergehouden teneinde deze voorafgaand aan de enquête in te brengen.
3.4 Hoewel het inbrengen van de acht overlastmeldingen naar alle waarschijnlijkheid niet tot een andere uitkomst van de zaak had geleid, is de raad van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen met klager te bespreken dat hij de acht overlastmeldingen van september 2016 pas op een later moment wilde indienen. De overlastmeldingen waren volgens verweerder kennelijk wel relevant voor de zaak en door te wachten met het inbrengen van de overlastmeldingen heeft hij bewust het risico genomen dat het hof daarvan geen kennis zou nemen indien het verzoek om enquête zou worden afgewezen. Dat verweerder een en ander met klager heeft besproken of hem hiervan tevoren schriftelijk in kennis heeft gesteld blijkt nergens uit. Klachtonderdeel a) is in zoverre dan ook gegrond. Dat verweerder overigens door klager aangedragen punten die relevant waren voor de zaak niet in de dagvaarding heeft opgenomen heeft klager onvoldoende concreet onderbouwd. Bovendien blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken dat hij processtukken steeds eerst in concept aan klager heeft voorgelegd. Klachtonderdeel a) is voor het overige ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
3.5 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de overlastmeldingen te laat bij het hof heeft ingediend. Anders dan klager stelt blijkt echter nergens uit dat de overlastmelding(en) direct naar het hof zou(den) moeten worden gezonden waarna direct – nadat een raadsheer de melding(en) had bekeken – een zitting gepland zou worden. Er was immers een roldatum bepaald op 27 september 2016, waarop door verweerder een akte genomen zou kunnen worden. Klachtonderdeel b) mist dan ook feitelijke grondslag en is ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
3.6 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij niet heeft gereageerd op e-mails van Eigen Haard waarin Eigen Haard pogingen heeft gedaan te bemiddelen. Klager heeft echter niet nader geconcretiseerd op welke e-mails dit klachtonderdeel ziet. Klachtonderdeel c) is gelet hierop dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
3.7 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij niet heeft gereageerd op de e-mail van Eigen Haard waarin is verzocht een geluidsmeting te doen. Verweerder heeft echter onbetwist gesteld dat Eigen Haard een geluidsmeter wilde plaatsen op het moment dat de overlast veroorzakende buurman zich op de camping bevond, waardoor de uitkomst van de meting op voorhand vaststond, namelijk geen overlast. In het licht hiervan valt het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet op de e-mail heeft gereageerd. Ook klachtonderdeel d) is ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
3.8 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij de valse verklaring van buurman A niet aan klager heeft overgelegd, waardoor klager daar niet op heeft kunnen reageren en deze niet heeft kunnen weerleggen. Uit het proces-verbaal van de zitting bij het hof die zich in het klachtdossier bevindt volgt echter dat klager wel degelijk op de hoogte was van de verklaring van buurman A. Klachtonderdeel e) mist dan ook feitelijke grondslag en is ongegrond.
Ad klachtonderdeel f)
3.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de op 24 maart 2015 door klager gedane aangifte jegens de buurman van mishandeling van klagers vrouw niet aan het hof heeft overgelegd. Verweerder heeft echter gesteld dat hij pas na het arrest van het hof kennis heeft genomen van deze aangifte. Dat verweerder hiervan al op een eerder moment kennis heeft genomen heeft klager niet onderbouwd. Klachtonderdeel f) is eveneens ongegrond.
Ad klachtonderdeel g)
3.10 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij heeft geweigerd met de vrouw van klager te spreken over de mishandeling. Daargelaten dat verweerder stelt dat hij pas na het arrest van het hof kennis heeft genomen van de mishandeling, heeft klager onvoldoende onderbouwd dat verweerder heeft geweigerd met de vrouw van klager te spreken. Ook klachtonderdeel g) is ongegrond.
Ad klachtonderdeel h)
3.11 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij niet heeft gereageerd op de brief van Eigen Haard van 15 juni 2016. In die brief heeft Eigen Haard klager meegedeeld dat de tijdens de zitting bij het hof op 31 maart 2016 overeengekomen bemiddeling zal worden uitbesteed aan een derde, Beter Buren. In een brief van 24 augustus 2016 heeft Eigen Haard klager geschreven: “Op 15 juni jl. heb ik u een brief gestuurd met het voorstel voor een bemiddelingsgesprek met uw buurman (…) U heeft niet op deze brief gereageerd. Onze advocaat (…) heeft vervolgens u en uw advocaat (…) meerdere keren aangeschreven met het verzoek om te laten weten of u akkoord gaat met de voorgestelde bemiddeling. Hier hebben wij van zowel u als uw advocaat nimmer reactie ontvangen. (…) Aangezien ik ook sinds het Hoger Beroep geen enkele klacht meer van u heb ontvangen, ga ik ervan uit dat er geen overlast meer is geweest.” Uit deze brief blijkt dat zowel klager als verweerder niet hebben gereageerd op brieven van (de advocaat van) Eigen Haard. Dat het verweerder tuchtrechtelijk te verwijten valt dat hij niet heeft gereageerd valt niet te rijmen met het feit dat klager dit zelf ook niet heeft gedaan. Klager en verweerder hebben samen kennelijk de keuze gemaakt om niet op de brieven te reageren, waarbij moet worden opgemerkt dat deze keuze niet verstandig was. Klachtonderdeel h) is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdelen i) en j)
3.12 De raad heeft aanleiding gezien de klacht ambtshalve aan te vullen en heeft verweerder in dat kader in de gelegenheid gesteld op die aanvullende klachtonderdelen te reageren. Dat heeft verweerder op 19 augustus 2019 gedaan, onder overlegging van de volledige correspondentie met klager. De raad is op grond van de stukken van oordeel dat verweerder klager wat betreft de procedure in hoger beroep voldoende heeft geïnformeerd over de slagingskansen van de procedure (in de e-mail van 12 februari 2015) en klager voldoende heeft voorgelicht over en op de hoogte gehouden van de te volgen strategie, het belang van het door klager aanleveren van specifieke bewijsstukken en wat er nodig was om de procedure te winnen. Verweerder heeft klager in zijn e-mail van 10 mei 2015 wellicht wel een wat te rooskleurig beeld geschetst van de procedure in hoger beroep, maar dit is naar het oordeel van de raad onvoldoende om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Hierbij merkt de raad ten overvloede wel op dat het moeite kostte om een aantal inhoudelijke stukken van verweerder te doorgronden en de raad beveelt verweerder dan ook aan om aan een duidelijke redactie van adviezen en andere documenten in het vervolg extra aandacht te besteden.
3.13 Wat betreft de procedure in eerste aanleg volgt uit de reactie van klager op de reactie van verweerder van 19 augustus 2019 dat het klager eigenlijk alleen maar gaat om de procedure in hoger beroep. Bovendien volgt uit de door verweerder overgelegde stukken dat hij klager ook in eerste aanleg steeds op de hoogte heeft gehouden van de procedure in eerste aanleg. De raad komt dan ook tot de conclusie dat klachtonderdelen i) en j) ongegrond zijn.
4. MAATREGEL
4.1 Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet met klager heeft besproken dat hij zou wachten met het indienen van acht overlastmeldingen van september 2016. De raad ziet in de specifieke omstandigheden van het geval – de uitkomst van de procedure was naar alle waarschijnlijkheid niet anders geweest als verweerder de overlastmeldingen wel aan het hof had overgelegd – aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel.
5 GRIFFIERECHT
5.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gedeeltelijk gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaald dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. D. Horeman en A.S. Kamphuis, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 11 november 2019 verzonden.