Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-10-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:160

Zaaknummer

19-308/DB/LI

Inhoudsindicatie

Vast staat dat verweerder en mr. A hebben samengewerkt bij de behandeling van klagers dossier, terwijl mr. A was geschrapt van het tableau uit hoofde van een tuchtrechtelijke veroordeling. Voorts heeft verweerder niet naar behoren met klager gecommuniceerd over de voortgang en aanpak van de zaak. Dat onduidelijkheid bestaat over de gemaakte afspraken omtrent het instellen van cassatie c.q. inwinnen van cassatie-advies moet voor rekening komen van verweerder omdat hierover niets schriftelijk is vastgelegd. Tot slot is niet gebleken dat verweerder klager  naar behoren heeft geadviseerd over de kans van slagen in eerste aanleg en in appel nu dit advies niet schriftelijk is vastgelegd. Deels gegrond. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  21 oktober  2019

in de zaak 19-308/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

                       

                       

                        klager

 

                        tegen:

                                                           

                                               verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij klachtformulier d.d. 10 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 17 mei 2019 met kenmerk nr. K18-123 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 september 2019. Verschenen zijn klager en verweerder.       

   

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       de nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 14 augustus 2019.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Klager is bijgestaan door mr. A in een geschil over de verdeling van een erfenis. Tijdens een comparitie van partijen op 29 november 2013 hebben klager en diens wederpartij ter beëindiging van het geschil een vaststellingsovereenkomst gesloten.

2.3     Op grond van nadien door klager verkregen informatie wenste klager de gesloten vaststellingsovereenkomst aan te tasten. In dat verband heeft mr. A een dagvaarding opgesteld. Mr. A is op enig moment op grond van een tuchtrechtelijke veroordeling geschrapt van het tableau. Mr. A was dientengevolge niet langer bevoegd om namens klager een dagvaarding bij de rechtbank aan te brengen.

2.4     Mr. A heeft verweerder bij de behandeling van de zaak betrokken. Tussen klager, verweerder en mr. A is afgesproken dat mr. A voor klager het centrale aanspreekpunt zou blijven. Alle besprekingen tussen klager, verweerder en mr. A hebben vervolgens plaatsgevonden ten kantore van mr. A.

2.5     Op 9 december 2015 heeft klager ten kantore van mr. A een bedrag van € 4.000,-- in contanten aan mr. A voldaan.

2.6     Verweerder heeft de door mr. A opgestelde dagvaarding aangebracht bij de rechtbank. Op 17 mei 2016 heeft een comparitie van partijen bij de rechtbank Limburg plaatsgevonden. Klager is tijdens die comparitie bijgestaan door verweerder. Mr. A was niet aanwezig. Tijdens de comparitie was mr. D, rechter, als toehoorder in de zaal aanwezig.

2.7     Op 23 juni 2016 heeft klager ten kantore van mr. A een bedrag van € 6.000,-- in contanten aan mr. A voldaan.

2.8     Bij vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 21 september 2016 zijn klagers vorderingen afgewezen en is klager veroordeeld in de proceskosten.

2.9     Verweerder heeft namens klager op 20 december 2016 tegen het vonnis appel ingesteld. Verweerder heeft op 6 juni 2017 een memorie van grieven ingediend. Deze is niet voorafgaand aan indiening in concept aan klager verzonden. Bij e-mail van 9 maart 2018 heeft verweerder een afschrift van de memorie van grieven aan klager toegestuurd.

2.10   Klagers wederpartij heeft op 18 juli 2017 een memorie van antwoord ingediend. Bij e-mail van 17 oktober 2017 heeft verweerder een afschrift van de memorie van antwoord aan klager toegestuurd.

2.11   Bij arrest van 21 augustus 2018 is klager wederom in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten. Bij e-mail d.d. 22 oktober 2018 heeft verweerder klager bericht dat hij contact had gehad met een cassatieadvocaat en dat deze hem zou berichten over de haalbaarheid van cassatieberoep.

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat :

 

            hij de opdracht niet heeft uitgevoerd zoals mocht worden verwacht en de communicatie in zijn dienstverlening tekort schoot.

 

          Toelichting

1.         Verweerder heeft zich niet aan afspraken gehouden. Zo was afgesproken dat mr. A bij besprekingen en zittingen aanwezig zou zijn. Verweerder heeft er niet voor gezorgd dat die afspraak werd nagekomen.

2.         Verweerder heeft, ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe van klager, rechter mr. D niet gewraakt in de procedure bij de rechtbank Limburg;

3.         Verweerder heeft de memorie van grieven niet voorafgaand met klager besproken;

4.         Verweerder heeft de memorie van grieven die op 6 juni 2017 bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is ingediend pas maanden later naar klager opgestuurd;

5.         Ook de memorie van antwoord is pas maanden nadat deze bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch was ingediend, zonder enige toelichting aan klager toegestuurd;

6.         Verweerder zou een cassatie advocaat raadplegen over de haalbaarheid van het instellen van cassatie, maar heeft dat niet gedaan;

7.         De communicatie schoot te kort omdat verweerder onvoldoende bereikbaar was voor klager;

8.         Verweerder heeft klager niet naar behoren geadviseerd over de kans van slagen in eerste aanleg en in appel en heeft dit advies niet schriftelijk vastgelegd;

9.         Verweerder heeft samengewerkt met mr. A, die als advocaat was geschrapt van het tableau.

 

 

                          4        VERWEER

                          4.1     De klacht is ongegrond. Klager was op de hoogte van het feit dat mr. A was geschrapt van het tableau en dat verweerder om die reden bij de zaak werd betrokken. Gelet op het grote tijdsverloop en de omvangrijke feitelijke inhoud is destijds afgesproken dat mr. A vanwege zijn kennis van de zaak het eerste aanspreekpunt voor klager zou blijven en dat correspondentie via hem zou lopen. Conform de wens van klager en mr. A vonden de besprekingen steeds plaats ten kantore van mr. A. Het ware beter geweest als verweerder de zaak volledig naar zich had toegetrokken. Klager had op andere wijze beter en sneller geïnformeerd kunnen worden. Verweerder heeft hiervoor al zijn excuses aangeboden.

                          4.2     Tussen partijen was reeds ten overstaan van de rechter een alles omvattende regeling tegen finale kwijting getroffen die niet meer aantastbaar bleek. Verweerder heeft klager erop gewezen dat de kans van slagen zeer gering was. In overleg met klager en mr. A is de conclusie van antwoord in reconventie ingediend en heeft verweerder klager bijgestaan bij de comparitie van partijen op 17 mei 2016. Klager heeft toen wel gezegd dat hij van mening was dat mr. A ook aanwezig had moeten zijn, maar verweerder heeft klager voorgehouden dat hij niet van die wens van klager op de hoogte was geweest en dat mr. A bovendien vanwege diens schrapping ook geen wezenlijke rol ter zitting kon vervullen. Tegen de aanwezigheid van mr. D in de zittingszaal kon verweerder geen actie ondernemen en er was ook geen aanleiding om actie te ondernemen.  

                          4.3     Ten kantore van mr. A hebben verweerder en mr. A klager erop gewezen dat het instellen van appel tegen het afwijzend vonnis zo goed als kansloos was. Toch is besloten om hoger beroep aan te tekenen, om met de wederpartij in gesprek te kunnen gaan over een minnelijke regeling. De wederpartij heeft vervolgens ook een voorstel gedaan, maar klager heeft dit voorstel, in strijd met het advies van verweerder en mr. A, afgewezen.

                          4.4     Met klager is afgesproken dat de memorie van grieven zonder nadere voorafgaande bespreking met klager zou worden ingediend bij het hof. Klager is uitgenodigd voor een bespreking ten kantore van mr. A om de memorie van antwoord te bespreken. Deze bespreking vond plaats op 7 december 2017. Toen is ook de memorie van grieven die op 6 juni 2017 was ingediend aan klager overhandigd.

                          4.5     Het Gerechtshof heeft de vorderingen van klager eveneens afgewezen. Klager had geen vertrouwen meer in verweerder en mr. A, zodat verweerder de kwestie als afgedaan beschouwde. Over de mogelijkheden van het vragen van cassatie-advies hebben verweerder en mr. A ten kantore van mr. A met klager gesproken, maar omdat klager geen kosten meer wilde maken is cassatie-advies uitgebleven.

 

                          5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

 

5.2     De klachtonderdelen 1 en 9 zien op de betrokkenheid van mr. A bij de behandeling van klagers zaak en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Vast staat dat verweerder en mr. A hebben samengewerkt bij de behandeling van klagers dossier, terwijl mr. A was geschrapt van het tableau uit hoofde van een tuchtrechtelijke veroordeling. Verweerder heeft gesteld dat klager op de hoogte was van het feit dat mr. A was geschrapt, maar klager heeft dit uitdrukkelijk betwist. Uit de overgelegde stukken is voorts niet gebleken dat verweerder klager op de schrapping van mr. A heeft gewezen noch dat klager daarvan op andere wijze op de hoogte was, zodat dit niet is komen vast te staan. Wel staat vast dat klager, verweerder en mr. A hadden afgesproken dat mr. A voor klager zou fungeren als centraal aanspreekpunt, dat alle besprekingen hebben plaatsgevonden ten kantore van mr. A en dat klager in de periode dat hij formeel werd bijgestaan door verweerder, contante betalingen heeft verricht aan mr. A. Bovendien staat vast dat verweerder, in een zaak waarin volgens hem de kans van slagen nihil was, de reeds door mr. A opgestelde dagvaarding heeft aangebracht bij de rechtbank en aldus op een door mr. A uitgezette koers is gevaren, zonder daarbij voldoende eigen verantwoordelijkheid te nemen. Immers, van advies van verweerder aan klager over de aanpak en kans van slagen van de zaak is uit het dossier niet gebleken. De raad is van oordeel dat verweerder door samenwerking met mr. A in klagers dossier tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klachtonderdelen 1 en 9 zijn gegrond.

 

5.3     Klachtonderdeel 2 ziet op het verwijt van klager dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan klagers verzoek om rechter mr. D te wraken. De raad overweegt dat een advocaat niet gehouden is om alles te doen wat de cliënt hem of haar opdraagt. De advocaat draagt een eigen verantwoordelijkheid om de zaak correct te behandelen. Een advocaat kan derhalve door zijn cliënt niet verplicht worden om ter zitting een verzoek tot wraking in te dienen, als de advocaat  meent dat dit niet in het belang van een goede behandeling van de zaak is. Verweerder heeft toegelicht dat hij voor een verzoek tot wraking geen goede gronden aanwezig achtte. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen wrakingsverzoek in te dienen. Klachtonderdeel 2 is dan ook ongegrond.

 

5.4     De klachtonderdelen 3, 4, 5 en 7 zien op de communicatie tussen klager en verweerder en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De raad overweegt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Verweerder heeft erkend dat hij er beter aan had gedaan om mr. A niet als centraal aanspreekpunt te laten fungeren alsook dat klager daardoor niet naar behoren is geïnformeerd. Verweerder heeft daarvoor zijn verontschuldigingen aangeboden. Verweerder heeft voorts erkend dat de memorie van grieven voorafgaand aan indiening niet in concept aan klager is voorgelegd. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat voorts vast dat klager een afschrift van de ingediende memorie van grieven en memorie van antwoord eerst meerdere maanden na indiening van verweerder heeft ontvangen. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder niet naar behoren met klager heeft gecommuniceerd over de voortgang en aanpak van de zaak. De klachtonderdelen 3, 4, 5 en 7 zijn derhalve gegrond.

 

5.5     Klachtonderdeel 6 ziet op klagers verwijt dat verweerder, in strijd met de gemaakte afspraken, geen cassatie-advies heeft gevraagd. Verweerder heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat over het vragen van cassatie-advies weliswaar is gesproken ten kantore van mr. A, maar dat, omdat klager geen kosten meer wilde maken en geen vertrouwen meer had in verweerder en mr. A, is afgezien van het vragen van cassatie-advies. De raad volgt verweerder niet in dat verweer. Immers, bij e-mail d.d. 22 oktober 2018 heeft verweerder klager bericht dat hij contact had gehad met een cassatieadvocaat en dat deze hem zou berichten over de haalbaarheid van cassatieberoep.  Aldus heeft verweerder minst genomen bij klager de indruk gewekt dat stappen werden gezet met betrekking tot het instellen van cassatie c.q. het inwinnen van cassatie-advies. De raad overweegt dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals het al dan niet instellen van een rechtsmiddel, schriftelijk dient te vast te leggen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. Dat verweerder de omtrent het instellen van cassatie c.q. inwinnen van cassatie-advies gemaakte afspraken schriftelijk heeft vastgelegd is niet gebleken. Dat onduidelijkheid is ontstaan en dat niet kan worden vastgesteld wat is afgesproken moet dan ook voor verweerders rekening komen. Klachtonderdeel 6 is gegrond.

 

5.6     Klager verwijt verweerder tot slot (klachtonderdeel 8) dat verweerder klager niet  naar behoren heeft geadviseerd over de kans van slagen in eerste aanleg en in appel en dit advies niet schriftelijk heeft vastgelegd. Verweerder heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat hij klager mondeling heeft gewezen op de beperkte kans van slagen. Klager heeft dit uitdrukkelijk weersproken. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt niet dat verweerder aan klager een opdrachtbevestiging heeft gestuurd, waarin hij de aan hem verschafte opdracht bevestigt en zijn analyse van de sterke en zwakke punten van de zaak heeft gegeven. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had in een zaak als deze een dergelijke analyse gemaakt en met zijn cliënt besproken. Daarna had hij één en ander schriftelijk of per e-mail aan zijn cliënt bevestigd. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, is niet komen vast staan dat hij klager voldoende over de goede en kwade kansen heeft voorgelicht, respectievelijk geadviseerd. Klachtonderdeel 8 is derhalve eveneens gegrond.

 

5.7     De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 gegrond zijn en dat klachtonderdeel 2 ongegrond is.

 

 

 

 

 

 

  6       MAATREGEL

 

  6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in klagers dossier samen te werken met een geschrapte advocaat en deze laatste als centraal aanspreekpunt voor klager te laten fungeren. Verweerder heeft klager onvoldoende geadviseerd over de te verwachten uitkomst van de door hem in gang gezette procedure en onvoldoende geïnformeerd over de voortgang van de zaak. Dat is een wezenlijke tekortkoming in de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. Verweerder is reeds eerder tuchtrechtelijk veroordeeld. De raad acht een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken passend en geboden.

 

 

 

  7       GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

 

  7.1     Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

 

  7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

            a) € 50 reiskosten  van klager,

            b) € 750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

            c)  € 500 kosten van de Staat.

 

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

 

  7.4     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

-           verklaart de klachtonderdelen  1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 gegrond;

-           verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

-           legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;

-           bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat  verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-           stelt de proeftijd vast op twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

 

 

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 oktober 2019.

 

 

Griffier                                                                                   Voorzitter