Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-06-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:156

Zaaknummer

18-577

Inhoudsindicatie

Verzet is ongegrond. Of verweerder een betalingstoezegging heeft gedaan, is een civiel geschil; geen tuchtrechtelijke procedure.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 juni 2019

in de zaak 18-577

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 3 oktober 2018 op de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail van 19 februari 2018 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 juli 2018 met kenmerk Z 437850 (18-0048)/HH/pb, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 3 oktober 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het e-mailbericht van verweerder van 12 februari 2015, niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond, welke beslissing op 4 oktober 2018 is verzonden aan klager.

1.4    Bij ongedateerde brief, door de raad ontvangen op 24 oktober 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 april 2019 in aanwezigheid van klager, die ter zitting is bijgestaan door zijn juridisch adviseur. Verweerder is eveneens verschenen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het ongedateerde verzetschrift van klager, dat op 24 oktober 2018 door de raad is ontvangen. 

 

2.    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

2.2    Tegen de weergave van de feiten komt klager alleen op ten aanzien van hetgeen daarin onder 1.5 is weergegeven.

 

3.    VERZET EN VERWEER

3.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a)    de voorzitter heeft onder 1.5 in de feiten ten onrechte geschreven dat de vorderingen die verweerder jegens klager had ingediend door de voorzieningenrechter zijn toegewezen, terwijl deze juist zijn afgewezen;

b)    de voorzitter heeft onder rechtsoverweging 4.5 miskend dat verweerder een  onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan om klager te betalen, zoals ook blijkt uit rechtsoverweging 4.6 van het vonnis in kort geding, zodat het klager vrij stond om het verzoek te doen in zijn e-mail van 16 februari 2018. Daarom heeft verweerder zich in zijn e-mail van 16 februari 2018 onnodig grievend jegens klager uitgelaten en geen respect getoond voor de uitspraak in kort geding en evenmin jegens klager;

c)    de voorzitter heeft onder rechtsoverweging 4.6 miskend dat verweerder zich op onnodig grievende en intimiderende wijze in zijn e-mail van 16 februari 2018 jegens klager heeft uitgelaten door in strijd met de advocateneed te dreigen met valse aangifte wegens laster, terwijl klager een terecht beroep op nakoming van de met verweerder gemaakte afspraak over betaling heeft gedaan. Daarbij rekent de voorzitter het klager ten onrechte aan dat hij door omstandigheden heeft berust in de uitspraak in kort geding en niet binnen vijf jaar een bodemprocedure met een vordering tot nakoming jegens verweerder is gestart.

3.2    Verweerder heeft ter zitting verweer gevoerd. In dat kader heeft hij aangevoerd dat hij niet tijdens het kort geding een betalingstoezegging heeft gedaan zoals klager nu betoogt.  Klager werkte op proef bij zijn kantoor en heeft toen geen onkosten gemaakt; afgesproken was dat klager alleen een onkostenvergoeding zou krijgen. Als klager het hier niet mee eens was of nog steeds niet is, dan kan hij naar de civiele rechter gaan. Dat hij dat niet heeft gedaan om financiële redenen is geen argument, aldus verweerder, want in dat geval had klager een toevoeging kunnen aanvragen.

 

4.    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond bevonden.  Voor zover onder 1.5 sprake is geweest van een onjuiste, althans onvolledige weergave van de feiten (blijkens het vonnis zijn de vorderingen van verweerder in kort geding deels toegewezen en deels afgewezen), leidt dat niet tot een ander oordeel van de raad.

4.2    Dat verweerder in zijn correspondentie met klager over ‘onnozele onzin’ schrijft of dreigt met aangifte wegens laster is op zichzelf niet onnodig grievend geweest jegens klager. Voor de raad is immers onduidelijk of klager een terechte aanspraak op betaling door verweerder heeft gedaan. Een beslissing van de civiele rechter daarover ontbreekt. Het is echter niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen.

4.3    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, C.W.J. Okkerse, R. Dulack, H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2019.

 

griffier                                                                      voorzitter