Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:155

Zaaknummer

18-901

Inhoudsindicatie

Klager heeft mede tot taak een behoorlijke rechtspleging en een eerlijk strafproces te bevorderen. Het verwijt aan verweerder is dat hij een behoorlijke rechtspleging heeft gefrustreerd door niet aanwezig te zijn bij een tweetal verhoren van zijn  cliënt, verdachte in een strafzaak. Daardoor kon de rechtbank niet beschikken over een inhoudelijke reactie van de cliënt van verweerder. De raad is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder toezeggingen heeft gedaan aan de politie over zijn aanwezigheid bij de verhoren. Voorts heeft verweerder gesteld dat hij in overleg met zijn cliënte heeft gehandeld die vanaf het begin heeft aangegeven zich op zijn zwijgrecht te beroepen. De raad is niet gebleken dat dit standpunt onjuist is. Ook tegenover zijn cliënt heeft verweerder niet verwijtbaar gehandeld. De al dan niet aanwezigheid van verweerder bij de verhoren is een zaak tussen verweerder en zijn cliënt, terwijl niet is komen vast te staat dat de cliënt bezwaar had tegen de afwezigheid van verweerder bij de verhoren. De klacht is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 22 juli 2019

in de zaak 18-901

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 18 juni 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 november 2018 met kenmerk 51/18/037, door de raad ontvangen op 13 november 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 mei 2019 in aanwezigheid van mr. J. Klunder namens klager, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van verweerder van 7 mei 2019 met de daarin genoemde bijlage.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft in een strafzaak zijn cliënt B. bijgestaan. B. is op 30 mei 2018 aangehouden door de politie Oost-Nederland en is op 1 juni 2018 in bewaring gesteld op verdenking van medeplegen van moord dan wel doodslag. In het arrestantencentrum is verweerder door de brigadier van politie meegedeeld dat B. op 7 en 8 juni 2018 nader zou worden verhoord. Tijdens dit gesprek is de aanwezigheid van verweerder bij de verhoren aan de orde geweest.

2.3    Verweerder is op 7 juni, noch op 8 juni 2018 bij de verhoren van zijn cliënt verschenen.

2.4    Op 8 juni 2018 is de portefeuillehouder strafrecht door klager op de hoogte gebracht van de gang van zaken rondom het verhoor van B. Hierop heeft de portefeuillehouder contact gezocht met verweerder en hem geadviseerd om in het weekend een brief te schrijven en zijn visie op deze kwestie toe te lichten. Dat heeft verweerder gedaan en zijn brief is op 13 juni 2018 naar de portefeuillehouder gezonden die deze heeft doorgeleid naar klager. Klager heeft vervolgens een klacht ingediend bij de deken over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder niet is verschenen tijdens de verhoren van B. op 7 en 8 juni 2018, waardoor hij heeft gefrustreerd dat de rechtbank kon beschikken over een inhoudelijke reactie van de cliënt van verweerder.

Toelichting

3.2    Een inhoudelijke reactie was van belang voor de raadkamerzitting die gepland was op 13 juni 2018, waar verweerder eveneens niet is verschenen en waarvoor B. afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling aanwezig te zijn. Deze onzorgvuldigheid van verweerder geldt niet alleen zijn cliënt maar geldt ook ten aanzien van de politie. Op 6 juni 2018, een dag vóór het verhoor, heeft de brigadier contact gezocht met het kantoor van verweerder om verweerder aan de geplande verhoren te herinneren. Desgevraagd antwoordde een medewerker van het kantoor dat het verhoor van 7 juni 2018 wel in de agenda stond maar het verhoor van 8 juni niet. Deze medewerker zou hebben toegezegd de agenda van verweerder aan te vullen.

3.3    Op 7 juni 2018, enige tijd na het verstrijken van de afgesproken aanvangstijd van het verhoor, heeft de brigadier contact gezocht met het kantoor van verweerder. Hierbij heeft een kantoormedewerker aangegeven dat verweerder verhinderd was om aanwezig te zijn bij het verhoor. B. is in de gelegenheid gesteld om verweerder te bellen en heeft daarna verklaard dat verweerder niet aanwezig kon zijn omdat er iets tussen gekomen was. B. heeft zich vervolgens op zijn zwijgrecht beroepen.

3.4    De brigadier heeft in zijn proces-verbaal verklaard dat verweerder heeft toegezegd aanwezig te zijn op 7 en 8 juni 2018 en dat verweerder dan het voorgeleidingsdossier zou hebben gelezen. Uit de door klager meegezonden processen-verbaal (opgesteld door de brigadier, inspecteur en hoofdagenten van de politie) blijkt dat B. niet op de hoogte was van het niet verschijnen van zijn advocaat. B. zou hierover uitermate teleurgesteld zijn geweest.

Vanwege het feit dat de vordering tot gevangenhouding inmiddels was ingediend bij de rechtbank Overijssel is B. gevraagd of hij bijstand wenste van een andere advocaat tijdens de verhoren. B. heeft hierop afwijzend gereageerd.

3.5    Zowel in het proces-verbaal van het verhoor van B. als in het proces-verbaal van de bevindingen van het contact met verweerder is verklaard dat er meerdere malen telefonisch contact is gezocht met verweerder maar dat deze niet persoonlijk heeft gereageerd op telefoontjes, een voicemailbericht en sms-berichten.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt dat hij niet onzorgvuldig is omgegaan met de belangen van zijn cliënt en dat hij niet onzorgvuldig jegens de politie heeft gehandeld.

4.2    Verweerder heeft geen toezeggingen gedaan om bij de verhoren van B. aanwezig te zijn.  Hoewel de brigadier het bestaan van deze toezegging op ambtseed heeft verklaard, wijst verweerder erop dat hij drie keer is beëdigd en dat het zijn woord tegenover dat van de brigadier is. Daarbij stelt verweerder dat klager heeft aangegeven dat de toezegging zou zijn gedaan aan een verhoorkoppel. Niet gesteld is dat verweerder de toezegging ook aan de brigadier heeft gedaan. Verweerder betwist dat hij het verhoorkoppel heeft toegezegd bij de verhoren aanwezig te zullen zijn, waarbij hij aangeeft dat dit ook niet uit het proces-verbaal blijkt. Verweerder heeft verder aangevoerd dat hij geen toezeggingen heeft gedaan aan de brigadier om het voorgeleidingsdossier te lezen vóór 7 juni 2018. Verweerder heeft alleen meegedeeld dat kennisneming van het voorgeleidingsdossier tot een gewijzigde processtrategie zou kunnen leiden.

4.3    Verweerder heeft voorts aangevoerd dat hij heeft vernomen dat een collega-advocaat aangifte heeft gedaan tegen de brigadier omdat het door de brigadier opgemaakte proces-verbaal in een andere zaak onjuist zou zijn. Verweerder wil hiermee de betrouwbaarheid van de opgemaakte processen-verbaal van de brigadier onder de aandacht brengen.

4.4    De gestelde teleurstelling van B. over de afwezigheid van verweerder bij de verhoren, was geveinsd. Dat heeft B. aan verweerder kenbaar gemaakt. Verweerder heeft B. op 1 juni 2018 duidelijk gemaakt dat zijn aanwezigheid op 7 en 8 juni 2018 van weinig betekenis zou zijn, omdat B. zich op zijn zwijgrecht zou beroepen. B. had er geen problemen mee als verweerder niet aanwezig zou zijn. Tijdens een telefoongesprek op 7 juni 2018 met B. heeft verweerder duidelijk gemaakt dat hij niet aanwezig zou zijn bij het verhoor die dag. B. had daar geen problemen mee. Tijdens een telefoongesprek op 8 juni 2018 tussen verweerder en B., heeft verweerder meegedeeld wel beschikbaar te zijn tijdens het verhoor, maar B. vond diens aanwezigheid niet nodig, omdat hij zich op zijn zwijgrecht zou beroepen. Kennelijk heeft B. dat niet doorgegeven aan het PAT. Verweerder heeft nog een verklaring overgelegd van B. van 5 april 2019 waarin B. bevestigt dat het voor hem geen probleem was als verweerder eventueel niet aanwezig was bij de verhoren, omdat hij zich toch op zijn zwijgrecht zou beroepen.

4.5    Verweerder heeft aangevoerd dat hij geen voicemailberichten afluistert en geen sms berichten leest. Door de drukte is hij vergeten de brigadier terug te bellen.

4.6    Voorts heeft verweerder, onder verwijzing naar de processen-verbaal, aangevoerd dat er wel degelijk is verhoord en dat de belangen van de politie dus niet door hem zijn gefrustreerd, waarbij verweerder opmerkt dat hij geen belangenbehartiger van de politie is. Voor verweerder was volstrekt helder dat B. niet wilde verklaren in deze zaak.

4.7    Verweerder heeft erkend dat hij niet in raadkamer is verschenen, maar is van mening dat zijn aanwezigheid geen toegevoegde waarde had.

4.8    Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat het niet aan klager is om over de behartiging van de belangen van B. te klagen. Verweerder verwijst naar een uitspraak van de raad van discipline Amsterdam van 8 januari 1996 en naar een uitspraak van het Hof van Discipline van 31 augustus 2009.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt vast dat klager mede tot taak heeft een behoorlijke rechtspleging en een eerlijk proces in strafzaken te bevorderen. Klager heeft aangevoerd dat verweerder een behoorlijke rechtspleging heeft gefrustreerd door niet aanwezig te zijn bij de verhoren van B. op 7 en 8 juni 2018. Daardoor kon de rechtbank niet beschikken over een inhoudelijke reactie van B. Ter zitting heeft klager aangevoerd dat klager ook de belangen van de verdachte heeft te behartigen, die erg teleurgesteld zou zijn doordat zijn advocaat niet aanwezig was.

5.2    Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.3    De cliënt van verweerder is op 7 en 8 juni 2018 verhoord en verweerder is daarbij niet aanwezig geweest. Wat verweerder omtrent zijn afwezigheid al dan niet heeft meegedeeld aan de politie, kan door de raad niet worden vastgesteld. Klager heeft aangevoerd dat verweerder zelf dan wel via een medewerker van zijn kantoor heeft toegezegd aanwezig te zullen zijn, een en ander zoals hiervoor onder 3.2 tot en met 3.4 weergegeven.

5.4    Verweerder betwist deze gang van zaken. Zijn standpunt is bovenstaand onder 4.4 weergegeven.

5.5    Uit de geschetste gang van zaken kan niet worden afgeleid dat verweerder enigerlei toezegging heeft gedaan aan de politie over zijn aanwezigheid bij de verhoren van B.. Volgens verweerder heeft hij steeds in overleg met zijn cliënt gehandeld, die van het begin af aan te kennen heeft gegeven zich op zijn zwijgrecht te zullen beroepen. Niet gebleken is dat dat standpunt onjuist is. In die omstandigheden kan niet gesteld worden dat verweerder een behoorlijke rechtspleging heeft gefrustreerd en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens de politie. Zelfs als tegenover de politie zou zijn meegedeeld dat verweerder wel aanwezig zou zijn bij de verhoren, dan stond het verweerder alsnog vrij om, in overleg met zijn cliënt, nadien anderszins te besluiten.

5.6    Evenmin heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld tegenover zijn cliënt. De al dan niet aanwezigheid van verweerder bij de verhoren van B. is een kwestie tussen cliënt en advocaat. Daar komt nog bij dat niet is komen vast te staan dat B. bezwaar had tegen de afwezigheid van verweerder bij de verhoren. Volgens klager was B. teleurgesteld maar verweerder heeft aangegeven (dat blijkt ook uit de processen-verbaal) dat B. van het begin af aan te kennen heeft gegeven zich op zijn zwijgrecht te zullen beroepen. Derhalve is niet gebleken dat verweerder de belangen van zijn cliënt heeft geschaad door niet aanwezig te zijn, die daarover ook niet heeft geklaagd. 

5.7    Het zou wel van correcte omgangsvormen hebben getuigd als verweerder de politie had geïnformeerd over zijn afwezigheid, nu daar kennelijk is wel over is gesproken, maar tuchtrechtelijk verwijtbaar is het niet.

5.8    Ten aanzien van het feit dat verweerder niet heeft gereageerd op telefoontjes, een voicemailbericht en sms-berichten, geldt hetzelfde. Het zou correcter zijn geweest om daarop te reageren, maar nu dat niet is gebeurd, is dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.9    De raad is dan ook van oordeel dat verweerder een behoorlijke rechtspleging niet heeft gefrustreerd door zijn handelwijze zodat niet is komen vast te staan dat hij niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.R.  Creutzberg, voorzitter, mrs. P.S. van Zandbergen en S.H.G. Swennen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2019.

 

Griffier                                                                           Voorzitter