Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-04-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:145

Zaaknummer

18-552

Inhoudsindicatie

Klager klaagt over verweerder in zijn hoedanigheid van lid van het bestuur van een Stichting waar ook klager bij betrokken is. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en het beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – zoals hier: in privéhoedanigheid –, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn (of: verband bestaat, of: verwevenheid is) met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.

Inhoudsindicatie

In dit geval heeft de Raad aangenomen dat verweerder de notulen van een vergadering van de Stichting heeft vervalst waardoor klager aanzienlijke financiële schade leed. De raad vindt dit absoluut ongeoorloofd en acht dit gedrag in strijd met de integriteit die van een advocaat mag worden verwacht, ook in een situatie waarin hij niet in die hoedanigheid is opgetreden. Deze klacht is daarom gegrond.

Inhoudsindicatie

Daarnaast heeft verweerder tegen de zoon van klager die advocaat is zonder voorafgaand onderzoek een tweetal klachten ingediend. Verweerder heeft deze klachten ingetrokken toen hij in de klachtenprocedure het verweer van de zoon las en begreep dat deze geen rol als advocaat in de kwestie met de vader, klager, had. Door zonder voorafgaand onderzoek klachten tegen de zoon van klager in te dienen gaat de raad ervan uit dat de klachten van verweerder zijn ingegeven door andere motieven dan waarvoor het tuchtrecht is bedoeld, welke motieven dan kennelijk, bij gebreke van een andere (door verweerder) gegeven verklaring, in de hoek van het geschil met klager moeten worden gevonden Daarmee heeft verweerder het advocatentuchtrecht gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het in het leven is geroepen. Dergelijk gedrag is in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Klagers verwijt is daarom gegrond. Omdat de klachten, zoals hiervoor toegelicht, kennelijk relateren aan een met klager bestaand geschil, is klager met betrekking tot deze klacht als belanghebbende aan te merken, en is hij daarin ontvankelijk.

Inhoudsindicatie

Verweerder krijgt een geldboete opgelegd van €5000.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 15 april 2019

in de zaak 18-552

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 13 november 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 26 juli 2018 met kenmerk 18-0091/HH/sd, door de raad ontvangen op 26 juli 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 januari 2019 in aanwezigheid van klager, zijn raadsman mr. [M.] en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    van een brief van verweerder van 2 januari 2019 met bijlage 12;

-    een faxbericht van verweerder van 22 januari 2019.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager was met verweerder betrokken bij een stichting (hierna: de Stichting). Klager heeft op 4 augustus 2011 aan de Stichting € 18.000,00 overgemaakt waarbij hij als betalingskenmerk “lening” heeft vermeld. Daarna is het bedrag ook als zodanig, althans als een kortlopende schuld, in de jaarstukken van de Stichting opgenomen c.q. verwerkt. Op 5 november 2014 heeft klager de Stichting, waarbij klager op dat moment niet meer was betrokken, verzocht om terugbetaling van genoemd bedrag. De Stichting stelde daarop dat het bij genoemd bedrag niet ging om een lening maar om een donatie. Daarop volgde een gerechtelijke procedure bij de Rechtbank Midden-Nederland waarin klager terugbetaling van genoemd bedrag heeft gevorderd. In die procedure heeft de Stichting haar stelling dat geen sprake was van een lening maar van een donatie herhaald. In die procedure heeft de Stichting zich beroepen op door klager, destijds als voorzitter, ondertekende notulen van een bestuursvergadering van 3 augustus 2011 waarin is opgenomen dat het bij genoemd bedrag om een donatie gaat. De rechtbank is aan dat verweer van de Stichting voorbij gegaan, daarbij volgend het weerwoord van klager dat het bij de betreffende notulen om een vervalsing gaat omdat zij afwijken van een eerder aan hem gezonden concept waarin de toevoeging dat het om een donatie ging niet was opgenomen. Bij vonnis van 26 augustus 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland beslist dat de Stichting genoemd bedrag moet terugbetalen aan klager, welke beslissing op dat punt door de het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 4 december 2018 is bekrachtigd. Anders dan de rechtbank heeft het hof overwogen, met betrekking tot een beroep van klager op vernietiging van een andere betaling aan de Stichting die wel door klager als schenking is aangemerkt (een beroep op vernietiging ex artikel 7:184 lid 1 sub b BW), dat niet is komen vast te staan dat het bij deze notulen, waarin is vermeld dat de eerdergenoemde betaling van € 18.000,00 een donatie was, om een vervalsing ging.  

2.3    In het hiervoor vermelde vonnis van de rechtbank Midden-Nederland is over de notulen, waarin is vermeld dat de genoemde € 18.000,00 een donatie is, het volgende overwogen:

[Verweerder] heeft gesteld dat het door [klager] overgemaakte bedrag een donatie van [klager] aan [de Stichting] betreft en dat er dus geen sprake is van een lening. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst [de Stichting] naar door [klager] zelf, als voorzitter, ondertekende notulen van de bestuursvergadering van [de Stichting] van 3 augustus 2011. In de notulen staat vermeld dat [klager] heeft gezegd dat hij dit bedrag in persoon als donatie aan [de Stichting] heeft overgemaakt. De juistheid van de door [de Stichting] overgelegde notulen is door [klager] gemotiveerd betwist. Volgens [klager] is de eerste pagina van de notulen niet de juiste versie van de vastgestelde notulen. De daarbij door [klager] geschetste gang van zaken lijkt overeen te stemmen met de chronologische volgorde waarop een en ander in tijd heeft plaatsgevonden. [De Stichting] heeft daarentegen een verklaring overgelegd van [de heer X], de notulist van de vergadering, waarin hij verklaart dat hij de conceptnotulen van 3 augustus 2011 heeft aangepast nadat [verweerder] hierover op de eerstvolgende vergadering van 10 augustus 2011 een opmerking heeft gemaakt. Bij de verklaring van [de heer X] zit een afschrift van de conceptnotulen van 3 augustus 2011 met daarop handmatig aangebracht: “Sam, correctie pnt 9. Totaal bedrag is donatie. Vergadering 10/8/11.” voorzien van een paraaf van [de heer X]. Wanneer men echter naar punt 2. van de door [de Stichting] overgelegde notulen van de vergadering van 10 augustus 2011 kijkt (…) waar op- en aanmerkingen staan vermeld op de notulen van 3 augustus 2011, dan vindt men deze wijziging, die volgens de eigen stelling van [de Stichting] tijdens de vergadering van 10 augustus 2011 door [klager] is opgemerkt, hetgeen ook nog eens door de verklaring van [de heer X] wordt bevestigd, niet terug tussen de andere opmerkingen. [De Stichting] heeft hiervoor evenwel geen verklaring gegeven. Eveneens opmerkelijk is dat de notulen van 3 augustus 2011, zoals door [de Stichting] overgelegd, in tegenspraak lijken met het door haar gevoerde primaire verweer, namelijk dat sprake is van een leningovereenkomst met [Stichting X]. In het licht van haar primaire verweer is de stelling van [de Stichting] in haar subsidiaire verweer onbegrijpelijk. Ook hiervoor heeft [de Stichting] geen afdoende verklaring gegeven. Het lijkt de rechtbank daarnaast niet waarschijnlijk dat wanneer [klager] op 3 augustus 2011 tijdens een vergadering gezegd zou hebben dat het een donatie betrof, hij de daaropvolgende dag, op 4 augustus 2011, als betalingsomschrijving bij de betaling ‘lening’ vermeldt. Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de door [de Stichting] overgelegde notulen van de vergadering van 3 augustus 2011 niet tot steun van haar stelling kunnen dienen. 

2.4    In het hoger beroep van het hiervoor aangehaald vonnis van de rechtbank heeft het  Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 4 december 2018 hierover het volgende overwogen:

Het hof stelt vast dat het op basis van de over en weer in het geding gebrachte versies van (concept)notulen van de vergadering van 3 december 2011 niet duidelijk is of [klager] op die vergadering nu wel of niet heeft gezegd dat het bedrag van € 18.000,- een donatie was. Wel staat vast dat de notulen zijn gecorrigeerd. Ter zitting in hoger beroep is echter van de zijde van [de Stichting] gesteld dat het vaker voorkwam dat notulen van een vergadering buiten een daaropvolgende vergadering werden aangepast en ondertekend, welke gang van zaken niet gemotiveerd is betwist door [klager]. Bovendien heeft [klager] verklaard dat hij vaker notulen die hem werden voorgelegd ondertekende, zonder die eerst goed te lezen. Dat sluit aan bij de lezing van [de Stichting] over de gang van zaken met betrekking tot de notulen van de vergadering van 3 december 2011. Bovendien heeft [klager] niet voldoende onderbouwd gesteld dat de door hem veronderstelde aanpassing heeft plaatsgevonden nadat hij jegens [de Stichting] aanspraak had gemaakt op terugbetaling van de lening. De stelling van [de Stichting] dat de notulen zijn aangepast in december 2011 (en dus voordat de onderhavige kwestie speelde) is niet gemotiveerd betwist en [klager] heeft in het midden gelaten wanneer die aanpassing zou hebben plaatsgevonden. Gevoegd bij de omstandigheid dat [klager] slechts een vermoeden heeft wie de aanpassing zou hebben verricht (…), dat hij aannemelijk acht dat de advocaten van [de Stichting] daarin leidend zijn geweest en dat het wellicht meer een kwestie is die door de politie dan door de civiele rechter dient te worden onderzocht, heeft [klager] naar het oordeel van het hof niet aangetoond dat [de Stichting] de notulen met het oog op haar bewijspositie in deze procedure heeft aangepast, aldus dat die niet langer een juiste weergave vormden van hetgeen op de vergadering van 3 december 2011 is besproken en dusdoende opzettelijk jegens hem een misdrijf heeft gepleegd. Het hof voegt daaraan nog toe dat in de door [klager] overgelegde beslissing van het Hof van Discipline naar aanleiding van zijn klacht tegen de voormalig advocaat van [de Stichting] niet valt te lezen dat de notulen inderdaad zijn vervalst.

2.5.    In de in voormeld arrest van het hof aangehaalde beslissing van het Hof van Discipline is het volgende overwogen (beslissing van 13 februari 2017 jegens de advocaat van de Stichting):

Tijdens deze procedure is een kopie van conceptnotulen van de bestuursvergadering van [de Stichting] van 3 augustus 2011 overgelegd (over de hele pagina staat in hoofdletter, maar in lichtgrijs getinte letters het woord CONCEPT vermeld). De laatste zin van pagina 1 (van 2):

“9. (…) [Klager], er is € 18.000,- gestort, € 22.000,- volgt”

Voorts is overgelegd een kopie van de notulen van dezelfde vergadering (zonder de grijs getinte letters), maar nu met de tekst

“9 (Klager, er is € 18.000,- gestort (donatie), € 22.000,- volgt nog.”

In de notulen van de vergadering van 10 augustus 2011 staan wijzigingen op het concept van de notulen van de vergadering van 10 augustus 2011 vermeld. Daartoe behoort niet de toevoeging: ‘donatie’.

Voorts is overgelegd een exemplaar van de notulen van 3 augustus 2011 (zonder de letters concept) met daaronder op pagina 1 handgeschreven door de notulist: Sam, correctie punt 9. Totaal bedrag is donatie. Vergadering 10/8/11 (hof: Sam is [verweerder]

Voorts is overgelegd een schriftelijke verklaring van de notulist inhoudende dat hij van [verweerder] de opdracht heeft gekregen de notulen aan te passen, dat dit is gebeurd en dat de notulen op 17 augustus 2011 – weer – door klager zijn ondertekend.

(…)

Klachtonderdeel c

(…) In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder [de advocaat van de Stichting, toevoeging raad] vervalste notulen in het geding te hebben gebracht, namelijk de versie waarin klager in de mond wordt gelegd dat er sprake is van een donatie van € 18.000,- en (…).

(…) vooraf neemt het hof in overweging dat het niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of sprake is geweest van strafrechtelijk ongeoorloofd handelen. Het hof leest dit klachtonderdeel aldus dat verweerder notulen heeft overgelegd waarvan hij wist, of moest weten dat deze onjuist waren, althans dat de civiele rechter niet zonder meer kon uitgaan van de juistheid van de inhoud.

(…) Verweerder heeft aangevoerd dat hem de gang van zaken rond de toevoeging ‘donatie’ in de notulen niet bekend was (….).

(…) Dit betoog ziet eraan voorbij dat sprake was van een bijzondere omstandigheid, namelijk dat hij als toezichthouder nauw verbonden was met [de Stichting], een situatie die op één lijn kan worden gesteld met zelfvertegenwoordiging. Onder deze omstandigheden kan verweerder zich er niet op beroepen dat hij is afgegaan op een mededeling van zijn cliënte. Het had juist op de weg van verweerder gelegen onderzoek te doen en de rechter de (zoals hiervoor onder punt 6 bij de feiten geschetste werkelijke) gang van zaken kenbaar te maken en dus mee te delen dat er achteraf een toevoeging (donatie) in de notulen had plaatsgevonden, kennelijk op verzoek van [verweerder]. Bovendien had hij dienen te vermelden dat de overmaking van het bedrag door klager aan [de stichting] van € 18.000,- geschiedde ten titel van geldlening en dat deze in de boeken was verantwoord als kortlopende schuld. Het hof acht voorts van belang dat de notulen niet werden geparafeerd op pagina 1 zodat niet kan worden vastgesteld dat klager heeft ingestemd met de toevoeging: (donatie) op pagina 1.

(…) Naar het oordeel van het hof heeft verweerder aldus in het tweede geding niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van een advocaat van de wederpartij mag worden verwacht en aldus niet gehandeld zoals een goed advocaat betaamt.

2.5    De in voormelde uitspraak van het Hof van Discipline aangehaalde verklaring van de notulist luidt, voor zover hier van belang als volgt:

Op 10 augustus 2011 heeft de voorzitter van de Raad van toezicht als opmerking gemaakt dat bij punt 9 van de notulen het totale bedrag een donatie is en dat dit in de notulen van 3 augustus 2011 moet worden vermeld.

Ik heb van deze opmerking van de voorzitter van de Raad van toezicht met de pen een aantekening gemaakt in de notulen van 3 augustus 2011. In de daaropvolgende vergadering van 17 augustus 2011 is de gecorrigeerde versie van de notulen van 3 augustus 2011, weer ter ondertekening ingebracht en vervolgens ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

2.6    De heer R. heeft op 18 mei 2015 een verklaring afgelegd over de gang van zaken bij de Stichting. Daarin staat onder meer:

[verweerder] was geen bestuurder, maar woonde de bestuursvergaderingen bij en was degene die het beleid bepaalde.

en

De jaarrekening over 2012 was door mij, in opdracht van [verweerder], gepubliceerd op de website van de Stichting, maar een paar dagen later heb ik opdracht van [verweerder] gekregen om een nieuwe jaarrekening over 2012 te publiceren.

2.7    Verweerder heeft op 3 februari 2017 bij de deken in het arrondissement Amsterdam twee klachten ingediend tegen de zoon van klager, mr. S. R.. […]. Bij brief van 23 maart 2017 aan de deken heeft mr. S. R.. […] verweer gevoerd tegen deze klachten. Vervolgens heeft verweerder deze klachten ingetrokken.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij en zijn raadsman mr. G. in het kader van de civielrechtelijke procedure stukken in het geding hebben gebracht die niet stroken met de werkelijkheid. Het betreft de notulen van de vergadering van 3 augustus 2011. Daarmee heeft verweerder willen aantonen dat klager een bedrag van € 18.000,00 aan de Stichting heeft gedoneerd terwijl er sprake was van een lening. Verweerder heeft als lid van de Raad van toezicht opdracht gegeven de notulen zodanig te wijzigen dat daarin werd opgenomen dat er sprake was van een donatie terwijl hij wist dat dit niet juist was. Hij heeft hetzelfde gedaan met de jaarrekening 2012. De heer R. die belast was met het opstellen en publiceren van de jaarrekeningen heeft van verweerder opdracht gekregen een versie van de jaarrekening 2012 van de website van de Stichting te verwijderen. Daarin stond het bedrag van € 18.000 vermeld als lening. In de nieuwe versie is vermeld dat dit bedrag een donatie is. Verweerder heeft erkend dat hij opdracht heeft gegeven om voormelde aanpassingen uit te voeren. Verweerder was zeer nauw betrokken bij de gang van zaken bij de Stichting. Hij was de feitelijk bestuurder.

b)    verweerder misbruik heeft gemaakt van het klachtrecht door een tweetal klachten tegen klagers zoon, de advocaat mr. S. R., in te dienen zonder dat daar enige basis voor was. Hij beoogde daarmee klager onder druk te zetten door klagers zoon in diskrediet te brengen. De zoon was op geen enkele manier bij het geschil tussen klager en verweerder betrokken.

 

4    VERWEER

4.1    Volgens verweerder kunnen de door klager tegen hem ingediende klachten niet los gezien worden van een conflict dat verweerder heeft met de heer J. Klager en de heer J. willen hem in een kwaad daglicht stellen en bewerkstelligen dat hij van het tableau wordt geschrapt. Zo heeft klager in een van de bijlagen bij zijn klacht een lijst gevoegd van geschorste advocaten waarop ten onrechte de naam van verweerder was vermeld. Bovendien heeft klager een verklaring overgelegd van de heer R. waarvan hij weet dat die vals is. Klager heeft deze beweringen van verweerder niet ontkend.

Ad klachtonderdeel a)

Verweerder ontkent dat hij de notulen van 3 augustus 2011 heeft vervalst of daartoe opdracht heeft gegeven. Volgens verweerder heeft de rechtbank Midden-Nederland in haar vonnis van 26 augustus 2015 niet vastgesteld dat voormelde notulen vervalste notulen zijn. Voor zover aan de orde, dient de strafrechter te beoordelen of er sprake is van valse notulen. Bovendien – zo stelt verweerder – zijn de notulen niet door hem maar door de Stichting in het geding gebracht. Overigens strookt de inhoud van de notulen met de door hem met klager gemaakte afspraken. Voorts stelt verweerder dat de klacht ongegrond is omdat zijn gedragingen als privépersoon slechts dan onder het tuchtrecht vallen indien er voldoende aanknopingspunten met de praktijkuitoefening zijn dan wel dat betreffende gedragingen absoluut ongeoorloofd zijn.

Ad klachtonderdeel b)

Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat niet hij maar zijn zoon belanghebbende is bij deze klacht.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en het beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – zoals hier: in privéhoedanigheid –, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn (of: verband bestaat, of: verwevenheid is) met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.

Ad klachtonderdeel a)

5.2.    Klager verwijt verweerder dat hij in een civiele procedure tussen klager en de Stichting notulen van de vergadering van 3 augustus 2011als bewijsstuk heeft overgelegd die niet stroken met de werkelijkheid. In die notulen is het woord “lening” vervangen door het woord “donatie”. Het betrof het bedrag van € 18.000,00 dat door klager was overgemaakt aan de Stichting en dat hij in die procedure terugvorderde. De raad acht het voldoende aannemelijk dat de toevoeging ”(donatie)” aan de notulen een vervalsing betreft. Voor dit oordeel verwijst de raad naar de overwegingen in het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 26 augustus 2015.  In het bijzonder wordt verwezen naar de daarin opgenomen overweging dat de toevoeging “donatie” in de overgelegde notulen niet onder de tijdens de vergadering van 10 augustus 2011 vastgestelde wijzigingen in de notulen van die vergadering is opgenomen, alsmede het feit dat in het door klager overgelegde afschrift van zijn bankrekening vermeld staat “lening” terwijl verweerder op geen enkele manier heeft onderbouwd of toegelicht waarom klager het bedrag van € 18.000,00 dat hij in ieder geval in eerste instantie heeft bestemd als lening en als zodanig ook in de financiële stukken van de stichting was opgenomen, kennelijk, aldus verweerders stelling, op enig moment wenste om te zetten in een donatie.

5.3.    Daaraan voegt de raad nog toe dat ook de opmaak van de notulen erop wijst dat het om een vervalsing gaat. In de oorspronkelijke versie was daarin vermeld:

    “(…) Ram, er is € 18.000 gestort. € 22.000 volgt. Stond vanmiddag nog niet op de rekening”.

Vervolgens is er het exemplaar met de handgeschreven opmerking:

    “ Sam, correctie punt 9.totaal bedrag is donatie. Vergadering 10/8/2011. “

en tot slot de ondertekende notulen:

    “(…) Ram, er is € 18.000 gestort (donatie) € 22.000 volgt nog. Stond er vanmiddag nog niet ”.

5.4.    Het weglaten van enkele woorden uit de laatste zin van de hierboven als laatste geciteerde zinsnede uit de notulen, namelijk “op de rekening” zorgde ervoor dat de gewraakte zin op de eerste bladzijde van de notulen bleef staan, kennelijk om de tekst op de tweede pagina, waarop de handtekening van klager, op juiste wijze te laten door lopen.Met dit oordeel dat het om een vervalsing gaat, gaat de raad dus voorbij aan de hiervoor, onder de feiten, aangehaalde overwegingen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 4 december 2018. In het arrest wordt zonder motivering voorbij gegaan aan meerdere overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel van de rechtbank dat het om een vervalsing gaat. De door het hof aangehaalde overweging dat het wel vaker voorkwam dat verweerder notulen ongezien ondertekende doet niet af aan de vele door klager aangevoerde en door de rechtbank aangehaalde aanwijzingen dat er met de notulen is geknoeid. Evenmin kan de raad het hof volgen in zijn oordeel dat het Hof van Discipline niet heeft vastgesteld dat sprake is van een vervalsing. Uit de overweging van het Hof van Discipline “Het had juist op de weg van [advocaat van de Stichting] gelegen onderzoek te doen en de rechter de (zoals hiervoor onder punt 6 bij de feiten geschetste werkelijke) gang van zaken kenbaar te maken en dus mee te delen dat er achteraf een toevoeging (donatie) in de notulen had plaatsgevonden, kennelijk op verzoek van [verweerder].“ kan, mede gelet op de andere vastgestelde feiten geen andere conclusie volgen dan dat het Hof van Discipline ervan uitgaat dat klager niet bij de wijziging was betrokken en het dus om een vervalsing gaat. 

5.5.    Verweerder heeft als feitelijk bestuurder van de Stichting willens en wetens in de civiele procedure tussen de Stichting en klager de onjuiste bewering dat de lening van klager een donatie was, onderbouwd met stukken die niet strookten met de werkelijkheid. Hij heeft de niet onaanzienlijke belangen van klager in die procedure hiermee ernstig geschaad. De raad vindt dit absoluut ongeoorloofd en acht dit gedrag in strijd met de integriteit die van een advocaat mag worden verwacht, ook in een situatie waarin hij niet in die hoedanigheid is opgetreden. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6.    De raad is van oordeel dat verweerder met zijn twee jegens de zoon van klager ingediende, maar inmiddels ingetrokken, tuchtklachten het advocatentuchtrecht heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het in het leven is geroepen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij zijn klachten tegen de zoon van klager – die advocaat is – heeft ingetrokken toen hij in de klachtenprocedure het verweer van de zoon las en begreep dat deze geen rol als advocaat in deze kwestie had. Uit de stukken van die klachtprocedure blijkt dat verweerder het in eerste instantie aannemelijk vond dat de zoon als advocaat een rol had in de procedures tussen hem en klager, maar daarvoor  geen concrete feiten kon aanvoeren. Het had, naar het oordeel van de raad, op de weg van verweerder gelegen zich voorafgaand aan de indiening van zijn klachten tegen de zoon, te vergewissen van diens rol in deze kwestie. Het had voor de hand gelegen dat hij dat eerst eens aan de betreffende zoon of klager zou hebben gevraagd. Door zonder voorafgaand onderzoek klachten tegen de zoon van verweerder in te dienen gaat de raad ervan uit dat de klachten van verweerder zijn ingegeven door andere motieven dan waarvoor het tuchtrecht is bedoeld, welke motieven dan kennelijk, bij gebreke van een andere (door verweerder) gegeven verklaring, in de hoek van het geschil met klager moeten worden gevonden. Dergelijk gedrag is in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Klagers verwijt is daarom gegrond. Omdat de klachten, zoals hiervoor toegelicht, kennelijk relateren aan een met klager bestaand geschil, is klager met betrekking tot deze klacht als belanghebbende aan te merken, en is hij daarin ontvankelijk.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft een omvangrijk tuchtrechtelijk verleden. Hem is een relatief groot aantal maatregelen opgelegd waaronder een aantal (voorwaardelijke) schorsingen. Gezien de ernst van het aan verweerder verweten handelen in deze zaak en het omvangrijke tuchtrechtelijke verleden van verweerder, wat getuigt van een gebrek aan inzicht van verweerder in zijn rol als advocaat, is de een maatregel van een geldboete nu passend en geboden. Vanaf 1 januari 2015 is de geldboete als een op te leggen tuchtrechtelijke maartregel toegevoegd aan de daarop betrekking hebbende bepaling in de Advocatenwet. In dezen kan een boete worden opgelegd nu de verweten gedragingen dateren van na 1 januari 2015. Wat betreft de eerste klacht wordt daarbij uitgegaan van 25 februari 2015, de datum waarop namens de Stichting met een conclusie van antwoord  voor het eerst een beroep is gedaan op de hiervoor besproken vervalste notulen. De tweede klacht betreft feiten die zich in 2017 hebben voorgedaan zodat in verband met die klachten eveneens een geldboete kan worden opgelegd. 

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)     € 1000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-552.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een geldboete van € 5000,00 op;

-    bepaalt dat bovenbedoeld boetebedrag binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing dient te worden betaald op rekeningnummer NL05 INGB 0705 0039 81 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke boete advocatuur, DGRR,” en het zaaknummer 18-552;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van of € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

 

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. A. Bolt en C.W. Okkerse, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2019.

 

Griffier                                                                   Voorzitter