Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-09-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:185

Zaaknummer

19-540/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Er is voldoende duidelijkheid geweest over de rol van verweerster als advocaat van VUmc. Anders dan klager – voorheen werkzaam bij VUmc - stelt is verweerster tijdens de zitting dan ook niet opeens “van kleur” verschoten. Klager heeft voorts onvoldoende onderbouwd over welke persoonlijke informatie van klager verweerster uit hoofde van de (inderdaad) collegiale relatie tussen haar en klager zou kunnen beschikken die relevant zou kunnen zijn voor het geschil tussen klager en VUmc.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van  16 september 2019

in de zaak 19-540/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 augustus 2019 met kenmerk 2019-780275, door de raad ontvangen op 6 augustus 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief met bijlagen van de gemachtigde van klager van 1 augustus 2019.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager was pensioenadviseur in vaste dienst bij VUmc. VUmc heeft besloten de functie van klager met ingang van juni 2015 te laten vervallen wegens boventalligheid.

1.2    VUmc heeft een vaste dienstverleningsrelatie met (onder andere) het kantoor van verweerster. In dat kader is verweerster ook in de periode dat klager bij VUmc werkzaam was als externe advocaat intern bij VUmc ingezet gedurende een wisselend aantal uren per week (circa 8 tot 16 uren per week). Verweerster heeft zich bezig gehouden met de behandeling van arbeidszaken. Zij heeft in dat kader vanaf ongeveer 2013 contact gehad met klager, die haar in zijn hoedanigheid van pensioenadviseur in de door haar voor VUmc behandelde arbeidszaken van informatie voorzag. Klager en verweerster hebben zowel via het zakelijke (kantoor) e-mailadres van verweerster als haar interne e-mailadres bij VUmc met elkaar gecorrespondeerd.

1.3    Bij e-mail van 19 september 2014 is een brief van de raad van bestuur van VUmc van 18 september 2014 naar medewerkers van VUmc, onder wie klager, gestuurd. In de brief van 18 september 2014 staat onder meer het volgende:

“Om meer grip te krijgen op de kosten en kwaliteit van externe juridische dienstverlening heeft de raad van bestuur opdracht gegeven om met een aantal advocatenkantoren goede afspraken te maken. Daarnaast wilde de raad van bestuur het aantal advocatenkantoren reduceren tot een paar voorkeurleveranciers.

Na een uitgebreide offerte ronde heeft VUmc onlangs raamovereenkomsten afgesloten met een aantal advocatenkantoren die bekend zijn met VUmc als organisatie en de ontwikkelingen in de zorg. Met deze kantoren zijn goede financiële- en samenwerkingsafspraken gemaakt. (…) De juristen van VUmc beheren deze afspraken en zijn de contactpersonen voor deze advocatenkantoren.

Om u te ondersteunen bij uw juridische vraag, is er een themasite gemaakt waar u aan de hand van thema’s en voorbeeldvragen de jurist met expertise in het betreffende rechtsgebied kunt vinden. Aan deze jurist kunt u de vraag voorleggen. Iedere juridische adviesaanvraag wordt in eerste instantie door de betreffende jurist van VUmc behandeld.

Indien uw vraag extern belegd moet worden, dan wordt in overleg met u gekozen voor één van de gecontracteerde kantoren. Een overzicht van deze kantoren treft u in de bijlage aan.”

Het kantoor van verweerster is in de bijlage bij deze brief genoemd met als domein arbeidsrecht.

1.4    Klager heeft met het oog op de aangezegde beëindiging van zijn dienstverband advies gevraagd aan een interne begeleidingscommissie (hierna: de commissie) uit hoofde van het Sociaal Beleidskader. Op 4 juli 2016 heeft een zitting bij de commissie plaatsgevonden. Klager is tijdens de zitting bijgestaan door een interne vakbondsmedewerker van VUmc, VUmc door verweerster.

1.5    Op de zitting is afgesproken dat verweerster namens VUmc nader zou reageren naar de commissie over de boventalligheid van klager. Dat heeft verweerster bij brief van 10 november 2016 (op briefpapier van haar kantoor) gedaan. De commissie heeft klager een afschrift van de brief van verweerster gestuurd.

1.6    Bij per e-mail gestuurde brief van 8 januari 2019 heeft de gemachtigde van klager verweerster onder meer geschreven:

“[Klager] (…) heeft mij gevraagd om juridische assistentie.

Daartoe vraag ik op de eerste plaats aandacht voor het volgende (een aspect dat ook is besproken tijdens de hoorzitting van 4 juli 2016 bij de Begeleidingscommissie SBK), namelijk dat u gedurende langere tijd met [klager] heeft samengewerkt, daarin regelmatig overleg heeft gevoerd over kwesties en hem heeft geadviseerd – dus zich als een collega van [klager] heeft gedragen bij VUmc – maar niettemin meent als haar advocaat tegen hem te kunnen optreden.

Ik heb genoteerd dat u uw brief van 10 november 2016 heeft gezonden op het papier van uw kantoor maar dat laat onverlet dat (i) de vraag is in hoeverre u ten opzichte van [klager] helder bent geweest over uw hoedanigheid, in die zin dat u hem duidelijk heeft gemaakt dat u als advocaat voor VUmc zal optreden, in voorkomend geval tégen [klager] en (ii) door deze kwestie tegen [klager] op te pakken zich schuldigmaakt aan het behartigen van tegenstrijdige belangen.

Beide constateringen verdragen zich niet met het gedragsrecht. Alvorens ik met [klager] zal spreken over de daartoe te nemen actie en de tegen u te verlangen maatregelen, lijkt het me passend om van u een reactie te vragen en te verzoeken uiteen te zetten dát en wáárom u meent tegen [klager] te mogen optreden.”

1.7    In een per e-mail gestuurde brief van 17 januari 2019 heeft verweerster de gemachtigde van klager onder meer geschreven:

“In mijn hoedanigheid van advocaat ben ik vanuit het advocatenkantoor (…) bij VUmc gedetacheerd. Als zodanig treed ik uitsluitend voor VUmc op, niet ook voor medewerkers van VUmc, dus ook niet voor uw cliënt. Ook mijn kantoorgenoten treden niet op voor medewerkers van VUmc. Binnen VUmc is mijn positie als (externe) advocaat altijd helder geweest, ook voor uw cliënt. In de periode dat uw cliënt actief werkzaam was bij VUmc heb ik functioneel en beperkt contact met hem gehad in kwesties waarin ik het belang van VUmc vertegenwoordigde. Dat contact – dat er uiteraard in het kader van deze detachering met veel meer medewerkers van VUmc is – staat niet in de weg aan optreden voor VUmc in deze. Overigens is juist dat uw cliënt hierover zijdelings ook een opmerking heeft gemaakt tijdens de zitting 4 juli 2016. Ik heb toen deze zelfde uitleg verstrekt en er werd verder geen probleem van gemaakt, ook niet door uw cliënt, waarna afspraken over de verdere behandeling zijn gemaakt, waaronder dat ik nog zou reageren namens VUmc. Dat heb ik vervolgens gedaan bij brief van 10 november 2016. Daarop is vervolgens – voor zover bekend – niet gereageerd door uw cliënt, zodat het nu ruim twee jaar later ter sprake brengen van dit punt enigszins bevreemdt. (…) Ik ga er (…) vanuit dat dit punt hiermee uit de wereld is: van het behartigen van tegenstrijdige belangen is geen sprake en ik handel niet in strijd met de Gedragsregels.”

1.8    Bij brief van 21 januari 2019 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken een verzoek ingediend om advies uit te brengen over de bezwaren die klager heeft tegen het optreden van verweerster. Bij brief van 5 maart 2019 heeft de gemachtigde van klager namens klager de deken meegedeeld het verzoek om advies om te willen zetten in een officiële klacht.

1.9    De detachering van verweerster bij VUmc is begin 2019 overgenomen door een kantoorgenoot.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    bij de aanvang van haar samenwerking met klager onduidelijkheid heeft laten bestaan over haar rol en hoedanigheid van advocaat, nu zij geruime tijd als collega met klager heeft samengewerkt voor VUmc en klager niet duidelijk heeft gemaakt dat zij in voorkomend geval tegen hem zou optreden;

b)    zich, door tegen klager op te treden, schuldig heeft gemaakt aan de behartiging van tegenstrijdige belangen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert onder meer aan dat zij vanuit haar kantoor als advocaat werkzaamheden heeft verricht voor VUmc. In het kader van de vaste dienstverleningsrelatie tussen VUmc en haar kantoor, waarvan zij een van de partners is, is zij ook in de periode dat klager bij VUmc werkzaam was als externe advocaat intern bij VUmc ingezet gedurende een wisselend aantal uren per week. Zij heeft zich bezig gehouden met de behandeling als advocaat van arbeidskwesties, zoals haar kantoor al langer voor VUmc deed. In die hoedanigheid heeft zij functioneel contact gehad met klager, die haar in zijn hoedanigheid van pensioenadviseur in door haar voor VUmc behandelde arbeidszaken van informatie (pensioen- en uitkeringsberekeningen) voorzag. Ander soort contacten zijn er niet geweest. Klager was bekend met de relatie tussen VUmc en het kantoor van verweerster, alsmede met verweersters betrokkenheid bij VUmc als extern advocaat. Verweerster heeft e-mails verstuurd aan klager vanuit haar e-mailadres van haar kantoor, die zijn ondertekend met de vermelding ‘advocaat’. Om praktische redenen is verweerster ook een intern VUmc-e-mailadres ter beschikking gesteld, waarin bij gebruikmaking daarvan door haar is vermeld dat zij advocaat is (behoudens enkele (reply-)e-mails die geen ondertiteling hebben). Ook intern binnen VUmc is klager ingelicht dat met het kantoor van verweerster een vaste relatie bestaat voor juridische dienstverlening in het domein arbeidsrecht.

3.2    Verweerster betwist dat zij bekend is met (voor de zaak mogelijk relevante) persoonlijke omstandigheden van klager; haar contacten met klager in de periode van haar interne inzet bij VUmc zijn uitsluitend functioneel geweest, aldus verweerster.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat een advocaat in zijn contacten met derden dient te vermijden dat een misverstand bestaat over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven omstandigheden optreedt (zoals ook is neergelegd in regel 29 van de Gedragsregel 1992, thans Gedragsregel 9 lid 1).

4.2    Klager verwijt verweerster dat zij onduidelijkheid heeft laten bestaan over haar hoedanigheid. Volgens klager heeft verweerster geruime tijd als collega met hem samengewerkt en heeft zij hem gedurende die periode niet duidelijk gemaakt dat in voorkomend geval zij ook tegen hem zal optreden als advocaat van VUmc. Het verschieten van kleur door tegen klager op te treden is in strijd met hoe een behoorlijk advocaat zich hoort te gedragen, aldus klager.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Klager verwijt verweerster dat zij niet helder is geweest over haar hoedanigheid; eerst collega, dan advocaat en vervolgens ook nog eens als advocaat optredend tegen klager. Daargelaten de vraag of klager gelet op het bepaalde in artikel 46g Advocatenwet kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel – de klacht is op 5 maart 2019 officieel ingediend en verweerster werkt in ieder geval al sinds 2013 voor VUmc – is de voorzitter van oordeel dat er voldoende duidelijkheid is geweest over de rol van verweerster als advocaat van VUmc. Klager stelt dat verweerster zich tot aan de zitting op 4 juli 2016 als collega heeft gedragen en tijdens en na de zitting opeens de (formele) hoedanigheid van advocaat heeft aangenomen en zich toen – en voor het eerst op briefpapier van haar kantoor – als advocaat namens VUmc tegen klager heeft gemanifesteerd. Klager miskent daarbij echter dat in de brief van de raad van bestuur van VUmc van 18 september 2014 (zie hiervoor, 1.3), die ook aan klager is gestuurd, staat dat het kantoor van verweerster in het domein arbeidsrecht ‘voorkeursadvocaat’ voor VUmc is. Klager was er aldus reeds in 2014 van op de hoogte dat er een dienstverleningsrelatie bestond tussen VUmc en het kantoor van verweerster, althans dat had hij redelijkerwijs kunnen zijn.  Verweerster heeft voorts vanaf 2013 met klager gecommuniceerd vanaf haar e-mailadres van haar kantoor en haar interne e-mailadres bij VUmc. Onder vrijwel alle e-mails van verweerster aan klager die zich in het klachtdossier bevinden staat onder de naam van verweerster dat zij advocaat is (met het kantooradres). Ook op grond hiervan had de rol van verweerster voor klager destijds redelijkerwijs duidelijk moeten zijn. Bovendien moet ook uit de aard en inhoud van de werkzaamheden die verweerster verrichtte voor klager duidelijk zijn geweest dat verweerster deze werkzaamheden verrichtte als advocaat voor VUmc. Dat niet onder alle e-mails van verweerster staat dat zij advocaat is en klager en verweerster elkaar in e-mails bij voornaam hebben genoemd, doet aan het voorgaande niet af. Verweerster heeft toegelicht dat zij vanuit haar e-mailadres van VUmc (reply)e-mails zou kunnen hebben verzonden zonder ‘handtekening’ (en dus zonder vermelding van advocaat). Dat klager en verweerster elkaar in e-mails bij voornaam hebben genoemd is niet vreemd, nu verweerster destijds gedurende 8 tot 16 uren per week werkzaamheden voor VUmc verrichtte en regelmatig bij VUmc aanwezig was, net als klager destijds, en zij destijds dus op collegiale wijze contact met elkaar hadden.

4.4    Anders dan klager stelt volgt uit het voorgaande dan ook niet dat verweerster op de zitting van 4 juli 2016 opeens van kleur is verschoten. Verweerster is steeds opgetreden als advocaat van VUmc, ook in haar contacten met klager.

4.5    In dit verband merkt de voorzitter nog op dat verweerster voorts onbetwist heeft gesteld dat klager er voor de zitting van de commissie op 4 juli 2016 door de secretaris van de commissie over is ingelicht dat verweerster op de zitting aanwezig zou zijn namens VUmc en dat dit ook zo is verwoord in de stukken naar aanleiding van de zitting (het verslag van de zitting van 4 juli 2016 en het advies van de bezwaarcommissie van 9 augustus 2016). Verweerster heeft voorts onbetwist gesteld dat de gemachtigde van klager tijdens de zitting op 4 juli 2016 een opmerking heeft gemaakt over verweersters betrokkenheid onder verwijzing naar de samenwerking die verweerster met klager zou hebben gehad. Verweerster heeft daarop op de zitting gereageerd, waarna haar vertegenwoordiging verder geen probleem was, ook niet voor klager. Klager heeft tijdens het verdere verloop van de procedure in 2016 dan ook geen bezwaren kenbaar gemaakt ten aanzien van het optreden van verweerster voor VUmc.

4.6    De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel b)

4.7    Klager heeft aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegd dat hij weliswaar geen cliënt van verweerster is geweest, maar wel haar collega en in die hoedanigheid met haar heeft samengewerkt. Uiteraard is verweerster daardoor bekend geraakt met de (tevens persoonlijke) omstandigheden van klager en heeft zij hem leren kennen en alleen al daarom had het haar gepast om niet op de zitting van 4 juli 2016 van kleur te verschieten, aldus klager.

4.8    De voorzitter overweegt dat, daargelaten het feit dat klager geen cliënt van verweerster is geweest en van strijd met regel 7 van de Gedragsregels 1992, thans Gedragsregel 15, dus geen sprake kan zijn, klager onvoldoende concreet heeft onderbouwd over welke persoonlijke informatie van klager verweerster uit hoofde van de (inderdaad) collegiale relatie tussen haar en klager zou beschikken die relevant zou kunnen zijn voor het huidige geschil tussen klager en VUmc. Ook klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 16 september 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 16 september 2019 verzonden.