Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-03-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:157

Zaaknummer

180288

Inhoudsindicatie

Hoger beroep tegen beslissing van de raad, inhoudende een ongegrond verklaring van klagers verzet. Appelverbod. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van een schending van fundamentele rechtsbeginselen, zodat het beroep van klager tegen de beslissing van de raad de toets van doorbreking van het appelverbod niet kan doorstaan en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Uitspraak

BESLISSING                           

van 25 maart 2019

in de zaak 180288

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

mr. T.J. Roest Crollius

in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

verweerder

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 oktober 2018 (verder: de raad), gewezen onder nummer                 18-288/A/A, aan partijen toegezonden op 8 oktober 2018. In deze beslissing is het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 25 mei 2018, gewezen onder nummer 18-288/A/A, ongegrond verklaard. In de voorzittersbeslissing is de klacht kennelijk ongegrond verklaard. 

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:199. De voorzittersbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:115.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift waarmee klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 25 oktober 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van klager van 18 november 2018;

-    het verweerschrift van de (voormalig) deken van 20 november 2018;

-    de brief van klager van 23 november 2018;

-    de brief van klager van 8 januari 2019, met als bijlagen onder meer brieven van klager aan het hof van 31 december 2018 en een pleitnotitie van 3 januari 2019.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 januari 2019, waar klager is verschenen. Verweerder is, zoals hij tevoren had bericht, niet verschenen. Klager heeft verwezen naar zijn pleitnotitie van 3 januari 2019.

 

3    BEOORDELING

3.1    Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de raad tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad, waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.

3.2    Dit betekent, dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad.

3.3    Indien echter zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het verzet door de raad, kan dit rechtsmiddelenverbod worden doorbroken. Het is aan de klager om aan te geven welke fundamentele rechtsregel is geschonden en hiervoor een toereikende onderbouwing te geven.

3.4    Klager heeft in hoger beroep aangevoerd dat de raad bij de behandeling van zijn klacht jegens verweerder een zestal fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden. Het hof leidt uit klagers grieven af dat hij bezwaren heeft tegen de algemene wijze van behandeling van de zaak door de raad, en tegen de beslissing en de motivering d.d. 17 december 2014 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden inhoudende de toewijzing van het schorsingsverzoek van verweerder. Dergelijke bezwaren leveren echter geen grond op voor doorbreking van een appelverbod. Het hof is dan ook van oordeel dat de voorzitter zonder zitting te houden heeft kunnen constateren dat geen sprake is (geweest) van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klager in het kader van het onderzoek dat verweerder heeft doen verrichten naar de praktijkvoering door klager, het nadien door verweerder ingediende verzoek tot schorsing van klager, en de intrekking door klager van zijn klacht tegen mr. E.

3.5    Anders dan klager bepleit, bestaat er geen algemeen recht op behandeling van een zaak in twee instanties. De omstandigheid dat er geen hoger beroep open staat tegen de beslissing van de raad levert dus geen schending van artikel 6 EVRM op. Klager heeft verder niet concreet aangegeven met welke relevante vaststaande feiten en omstandigheden de raad geen rekening zou hebben gehouden. Dat verweerder – de voormalig deken – bij de behandeling van het verzet door de raad op 31 augustus 2018 niet aanwezig was, levert geen schending op van het beginsel van hoor en wederhoor. Ten slotte is uit de brief van de president van de rechtbank van 22 februari 2016 aan klager gebleken dat  de president in 2014 wel degelijk zorgen over het functioneren van klager als advocaat aan verweerder, in zijn rol van deken, heeft overgebracht. De stelling van klager dat verweerder in zijn schorsingsverzoek aan de raad van 20 november 2014 onwaarheid heeft gesproken, mist dus feitelijke grondslag.

3.6    Dit alles leidt tot de conclusie dat niet is gebleken van schending van fundamentele rechtsbeginselen, zodat het beroep van klager tegen de beslissing van de raad de toets van doorbreking van het appelverbod niet kan doorstaan en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beroep van klager tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder 18-288/A/A van 8 oktober 2018, niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot – van Dijken, voorzitter, mrs. J.D. Streefkerk en J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2019.