Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-05-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:154
Zaaknummer
180332
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder zou bij aanvang van de zaak verkeerde verwachtingen hebben gewekt; zich niet hebben gehouden aan de financiële afspraken en klaagsters zaak ten onrechte niet zelf hebben behandeld. Ten aanzien van de financiële afspraken heeft klaagster in hoger beroep wederom aangevoerd dat het bedrag van € 3.000,-- geen voorschot was, maar een bedrag om de gehele zaak te behandelen. Ter zitting heeft klaagster aangevoerd dat niemand met gezond verstand bereid zou zijn om dit bedrag te betalen, om vervolgens alsnog met een pro deo advocaat in zee te gaan. Het hof is echter met de raad van oordeel dat, gelet op de opdrachtbevestiging en de nadien door de familievriend van klaagster afgelegde verklaring, voldoende aannemelijk is geworden dat klaagster heeft moeten begrijpen dat het desbetreffende bedrag een voorschot was voor de behandeling van de zaak, en geen fixed fee. Bekrachtiging van de beslissing van de raad (klacht ongegrond).
Uitspraak
BESLISSING
van 10 mei 2019
in de zaak 180332
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van 19 november 2018 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad), gewezen onder nummer
18-346/DB/ZWB, aan partijen toegezonden op 19 november 2018. In de beslissing is de klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2018:170.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift waarmee klaagster tegen deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 december 2018 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- het verweerschrift van verweerder van 15 januari 2019.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 maart 2019, waar zowel klaagster als verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder bij aanvang van de zaak verkeerde verwachtingen heeft gewekt;
2. verweerder zich niet heeft gehouden aan de financiële afspraken;
3. verweerder de zaak niet zelf heeft behandeld
Klaagster heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:
3.2 Verweerder heeft gezegd dat klaagster voor Kerst 2016 uit voorlopige hechtenis zou zijn ontslagen. Dat heeft pas eind 2017 plaatsgevonden.
3.3 Er sprake is van dubbele betaling. Klaagster heeft op basis van een fixed fee afspraak € 3.000,- aan verweerder voldaan en de kantoorgenote van verweerder heeft voor haar werkzaamheden een toevoeging aangevraagd.
3.4 Klaagster heeft verweerder slechts éénmaal gesproken in de PI. Hij heeft niets voor klaagster gedaan. Klaagster heeft verweerder herhaaldelijk geschreven dat zij haar geld terug wilde, omdat verweerder niets voor haar heeft gedaan.
3.5 Verweerder heeft de zaak niet zelf behandeld, maar zich door een minder gekwalificeerde kantoorgenoot laten vervangen. Verweerder heeft geen overleg met klaagster gevoerd over de overdracht van het dossier.
4 FEITEN
4.1 In de beslissing van de raad zijn onder overweging 2 de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht die aanleiding geven deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.
5 BEOORDELING
5.1 Klaagsters grieven zijn gericht tegen het oordeel van de raad over de drie onderdelen van haar klacht.
5.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, inhoudende dat verweerder zich niet zou hebben gehouden aan de financiële afspraken, heeft klaagster in hoger beroep wederom aangevoerd dat het bedrag van € 3.000,-- geen voorschot was, maar een bedrag om de gehele zaak te behandelen. Ter zitting heeft klaagster aangevoerd dat niemand met gezond verstand bereid zou zijn om dit bedrag te betalen, om vervolgens alsnog met een pro deo advocaat in zee te gaan. Het hof is echter met de raad van oordeel dat, gelet op de opdrachtbevestiging en de nadien door de familievriend van klaagster afgelegde verklaring, voldoende aannemelijk is geworden dat klaagster heeft moeten begrijpen dat het bedrag van € 3.000,-- een voorschot was voor de behandeling van de zaak, en geen fixed fee.
5.3 Het onderzoek in hoger beroep, waaronder het besprokene ter zitting, heeft verder niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van 19 november 2018 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, onder nummer 18-346/DB/ZWB, voor zover deze aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G.J.L.F. Schakenraad en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2019.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 mei 2019.