Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-09-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:160
Zaaknummer
190119
Inhoudsindicatie
Verzoek aanwijzing advocaat ex art. 13 Advocatenwet. Twee maal heeft de deken een advocaat aangewezen, die door de houding van klaagster hun werk niet konden doen. Beklag ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 20 september 2019
in de zaak 190119
naar aanleiding van het beklag van:
klaagster
tegen:
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klaagster heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 25 februari 2019 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een beklagschrift gedateerd 18 maart 2019 heeft klaagster zich beklaagd over het feit dat de deken haar verzoek heeft afgewezen.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het beklagschrift is op 20 maart 2019 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het e-mailbericht van klaagster van 6 mei 2019;
- het e-mailbericht van de deken van 8 mei 2019;
- de reactie op het beklagschrift van de deken van 28 mei 2019;
- het e-mailbericht van klaagster van 5 juni 2019.
2.3 De zaak is door het hof in raadkamer behandeld op 23 augustus 2019.
3 FEITEN
3.1 Het volgende is komen vast te staan:
3.2 Klaagster heeft op 21 december 2017 een eerste verzoek tot aanwijzing van een advocaat bij de deken ingediend. Nadat klaagster op verzoek van de deken nadere informatie had gegeven heeft de deken bij brief van 22 maart 2018 een advocaat aangewezen voor “het verkrijgen van een omgangsregeling en het gezag over uw minderjarige zoon [naam zoon], die sinds 2010 niet meer bij u woonachtig zou zijn”.
3.3 Op 29 maart 2018 hebben klaagster en de aangewezen advocaat een gesprek gevoerd. Op 10 april 2018 hebben klaagster en de aangewezen advocaat beiden aan de deken bericht dat klaagster geen gebruik meer wilde maken van de diensten van de aangewezen advocaat. Klaagster was van opvatting (zo begrijpt het hof) dat de behandeling door de aangewezen advocaat te langzaam ging. De aangewezen advocaat meldt dat zij een bespreking heeft gehad met klaagster van anderhalf uur, dat zij meerdere vervolgvragen had en het dossier nader wilde bestuderen, maar dat klaagster vervolgens heeft gemeld geen prijs meer te stellen op haar werkzaamheden. Klaagster heeft in haar brief aan de deken gevraagd om aanwijzing van een andere advocaat. Dat verzoek is bij brief van 26 april 2018 afgewezen.
3.4 Bij brief van 11 februari 2019 heeft de deken beslist op een hernieuwd verzoek van klaagster tot aanwijzing van een advocaat en wel als volgt:
“Contact zoon
Uw verzoek om aanwijzing in verband met het in contact komen met uw meerderjarige zoon wijs ik af omdat, door de meerderjarigheid van uw zoon, de zaak bij voorbaat kansloos lijkt.
Alimentatie en woning
Uw verzoek om aanwijzing in verband met de alimentatie en verdeling van de (opbrengst van de) echtelijke woning willig ik in.”
3.5 Bij brief van 25 februari 2019 (waartegen het beklag zich richt) heeft de deken klaagster als volgt bericht:
“U heeft 6 februari jl. verzocht om een aanwijzing van een advocaat. Op 11 februari jl. is mr. […] aangewezen om u te adviseren en eventueel verdere rechtshulp te verlenen in uw zaak. Op 19 februari jl. had u een afspraak met mr. […] op zijn kantoor. Maar, naar ik van u beiden begreep, is het niet tot een inhoudelijk gesprek gekomen. De reden hierachter is dat u boos was en u zich ook als zodanig gedroeg omdat u 21 minuten moest wachten op mr. […].
Mr. […] heeft u te kennen gegeven dat hij u niet zal bijstaan in deze zaak omdat hij zich door u onheus bejegend voelde en u zich verre van respectvol heeft gedragen op zijn kantoor.
Inmiddels heeft u weer contact gezocht met het Bureau van de orde van advocaten in Overijssel in verband met het zoeken naar een advocaat.
Nu er twee advocaten aan u zijn toegewezen, en vanwege de door u aangenomen bovengenoemde houding, gaan wij niet over tot het opnieuw behandelen van uw verzoek om aanwijzing van een advocaat.
[…]”
4 BEOORDELING
4.1 Artikel 13 lid 1 Advocatenwet bepaalt dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen een advocaat kan aanwijzen aan de rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem of haar zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Op grond van artikel 13 lid 2 Advocatenwet kan de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen.
4.2 Vast staat dat de deken klaagster tot twee keer toe een advocaat aangewezen heeft. Tot een inhoudelijke behandeling van de zaak is het in beide gevallen niet gekomen. De eerste keer wilde klaagster met de advocaat niet verder, omdat zij het niet snel genoeg vond gaan. De tweede keer was de advocaat niet bereid klaagster bij te staan, omdat hij zich onheus en niet respectvol bejegend voelde door klaagster, die boos was omdat zij voor de eerste bespreking enige tijd had moeten wachten vanwege een uitlopende eerdere bespreking van die advocaat. De beide aan klaagster aangewezen advocaten hebben hun werk niet kunnen doen door de houding van klaagster. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de deken gegronde redenen had om het nieuwe verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen.
4.3 Het hof voegt hier aan toe dat klaagster in haar beklagschrift en in de latere correspondentie (naar het hof begrijpt) vooral ingaat op haar wens om, met de hulp van een advocaat, in contact te komen met haar inmiddels meerderjarige zoon. Hiervoor heeft de deken reeds op 11 februari 2019 een afwijzende beslissing gegeven. Het hof is – evenals de deken – van oordeel dat een procedure hierover, juist omdat de zoon meerderjarig is, geen kans van slagen zal hebben, nog los van de vraag wat voor procedure dit dan zou moeten zijn.
4.4 Het beklag dient te worden afgewezen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 25 februari 2019 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2019.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 20 september 2019.