Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-09-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:173
Zaaknummer
19-286/A/NH/D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. Verweerder heeft de kernwaarde integriteit geschonden door zonder overleg met cliënt raadsheren te wraken en de alinea over de afgewezen wraking ‘weg te kopiëren’ uit een arrest. Maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf weken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 2 september 2019
in de zaak 19-286/A/NH/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
deken
over:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 6 mei 2019, ontvangen door de raad op 7 mei 2019, heeft de deken een bezwaar ingediend over verweerder.
1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 8 juli 2019 in aanwezigheid van de deken, vergezeld door mevrouw mr. Th.M. Dams, adjunct-secretaris, en verweerder, bijgestaan door zijn advocaat-gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het van de deken ontvangen dossier.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft een cliënt bijgestaan in een hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het gerechtshof). Op 28 juni 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. Op 23 juli 2018 heeft verweerder, zonder overleg met zijn cliënt, de drie raadsheren die het hoger beroep op de zitting hadden behandeld gewraakt. Het wrakingsverzoek is bij beslissing van 25 september 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
2.2 Op 2 oktober 2018 heeft het gerechtshof arrest gewezen in de in 2.1 genoemde procedure. In het afschrift van het arrest dat verweerder naar zijn cliënt heeft verstuurd, heeft verweerder de alinea over de wraking ‘weggekopieerd’.
2.3 In een andere procedure van de cliënt van verweerder, waar verweerder niet meer bij betrokken was, kwam de wraking ter sprake en werd duidelijk dat verweerder zijn cliënt een niet compleet arrest van het gerechtshof had toegestuurd. Na een melding hiervan bij de deken heeft op 25 maart 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen de deken en verweerder. Vervolgens heeft de deken het bezwaar over verweerder ingediend.
3. BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de kernwaarden integriteit en deskundigheid (artikelen 10a lid 1 onder c en d en 46 Advocatenwet) doordat hij:
a) zijn cliënt niet over het wrakingsverzoek heeft geïnformeerd en het verzoek dus zonder instemming en medeweten van zijn cliënt heeft ingediend en vervolgens in het arrest de alinea over de wraking heeft ‘weggekopieerd’;
b) het wrakingsverzoek te laat, pas 25 dagen nadat hij bekend was geraakt met de feiten en omstandigheden die hem aan de onpartijdigheid van de raadsheren deden twijfelen, heeft ingediend.
4. VERWEER
4.1 Verweerder erkent dat hij de indiening van het wrakingsverzoek niet met zijn cliënt heeft besproken en dat hij de alinea over de wraking in het arrest heeft ‘weggekopieerd’.
4.2 Voorts voert verweerder aan dat hij wist dat het wrakingsverzoek weinig kans van slagen had vanwege het tijdstip waarop hij het verzoek heeft ingediend, maar dat hij dit rechtsmiddel toch nodig vond na een bericht van het gerechtshof over vervroeging van het arrest. Volgens verweerder heeft hij het rechtsmiddel van wraking als laatste redmiddel gebruikt om zo te proberen het gerechtshof meer de aandacht op de positie van zijn cliënt te laten vestigen.
5. BEOORDELING
5.1 Een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet. In dit geval zijn vooral de kernwaarden deskundigheid en integriteit in het geding. De kernwaarde deskundigheid betekent onder meer dat een advocaat over voldoende juridische kennis en deskundigheid moet beschikken om in het concrete geval te adviseren en te procederen, zodat hij een adequate bijdrage kan leveren aan een goede behandeling van de zaak en – in voorkomende gevallen – aan een goed verloop van de gerechtelijke procedure. De kernwaarde integriteit houdt onder andere in dat de advocaat zich gedraagt in overeenstemming met de professionele normen voor de advocatuur, zoals die zijn samengevat in artikel 46 Advocatenwet.
Bezwaaronderdeel a
5.2 Verweerder heeft zowel in het gesprek met de deken op 25 maart 2019 als ter zitting erkend dat het niet melden van het wrakingsverzoek bij zijn cliënt en het ‘wegkopiëren’ van de alinea in het arrest over de wraking een verkeerde handelwijze is. De raad overweegt dat verweerder door zijn handelwijze een van de kernwaarden van de advocatuur – integriteit – heeft geschonden. Dat heeft verweerder ook erkend. Naar het oordeel van de raad is dit bezwaaronderdeel dan ook gegrond.
Bezwaaronderdeel b
5.3 Verweerder heeft uitgelegd dat hij het wrakingsverzoek niet 25 dagen na de zitting bij het gerechtshof heeft ingediend, maar kort na de ontvangst van het bericht dat het gerechtshof bij vervroeging uitspraak zou gaan doen. De deken heeft deze uitleg ter zitting niet weersproken.
5.4 Naar het oordeel van de raad is het in sommige omstandigheden voorstelbaar dat een advocaat rechtsmiddelen gebruikt als onderdeel van een bepaalde strategie om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen. Uit de uitleg van verweerder volgt dat hij het wrakingsmiddel als laatste redmiddel voor zijn cliënt heeft ingezet naar aanleiding van een nieuw signaal dat hij na de zitting bij het gerechtshof kreeg, te weten het bericht dat het gerechtshof bij vervroeging uitspraak zou gaan doen. Gelet op de door verweerder toegelichte en niet weersproken omstandigheden waaronder hij het wrakingsmiddel heeft ingezet, is de raad van oordeel dat de handelwijze van verweerder in dit geval tuchtrechtelijk niet verwijtbaar is. Dit bezwaaronderdeel is daarom ongegrond.
6. MAATREGEL
6.1 Door zijn cliënt niet over het wrakingsverzoek te informeren en de alinea over de wraking in het arrest ‘weg te kopiëren’, heeft verweerder de kernwaarde integriteit geschonden en daarmee het aanzien van de advocatuur aangetast. De raad rekent dit verweerder zwaar aan. De aard en de ernst van zijn tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen rechtvaardigen naar het oordeel van de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf weken. Hierbij heeft de raad er in het voordeel van verweerder rekening mee gehouden dat geen sprake is van financieel gewin, dat het om een geïsoleerd incident gaat veroorzaakt door een gecompliceerde relatie met een voormalige cliënt, dat verweerder de juiste versie van het arrest naar de opvolgend advocaat heeft gestuurd, dat verweerder geen recente tuchtrechtelijke maatregelen heeft opgelegd gekregen en dat verweerder op zitting berouw heeft getoond waarbij hij heeft benadrukt dat het een eenmalige integriteitsfout is die hij nooit meer zal maken.
7. KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, lid 1, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN: NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN: NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart bezwaaronderdeel a gegrond;
- verklaart bezwaaronderdeel b ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf weken op;
- bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en S. van Andel, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2019 verzonden.