Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-09-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:142
Zaaknummer
19-194/DB/OB
Inhoudsindicatie
Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in hoedanigheid van lid van de raad van de orde op verzoek van de deken een onderzoek te doen naar de kwaliteit van de dienstverlening van een aantal door klaagster behandelde dossiers. Het vertrouwen in de advocatuur is niet door verweersters optreden geschaad. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 9 september 2019
in de zaak 19-194/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 19 juli 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerster. Bij brief d.d. 21 augustus 2018 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg het klachtdossier aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant gezonden met het verzoek de klacht te behandelen, in verband met het feit dat verweerster voormalig lid is van de raad van de orde Limburg. De deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant heeft de klacht in behandeling genomen.
1.2 Bij e-mail aan de raad van 26 maart 2019 met kenmerk nr. 48|18|114K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 juli 2019. Verschenen zijn klaagster en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. H. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken;
- de nagekomen brief met bijlage van klaagster d.d. 17 juni 2019.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 Bij brief d.d. 26 mei 2015 heeft de toenmalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) klaagster als volgt bericht:
“Mij bereikt als deken het signaal dat uw dienstverlening in zaken door u bij de Raad van State aangebracht niet (altijd) voldoet aan de eisen die daaraan zouden mogen worden gesteld.
Teneinde dit signaal te onderzoeken verzoek ik u mij binnen 14 dagen na heden te willen toekomen kopie van alle uitspraken in zaken welke door u bij de Raad van State zijn ingediend in de jaren 2013, 2014 en 2015.
Voor uw medewerking zeg ik u dank.”
2.3 Verweerster heeft conform het verzoek van de deken de uitspraken in zaken welke door haar bij de Raad van State waren ingediend in de jaren 2013, 2014 en 2015 aan de deken toegestuurd.
2.4 Tijdens een vergadering in september 2015 van de raad van de orde is het signaal besproken. De deken heeft verweerster, vanwege haar expertise op het gebied van vreemdelingenrecht, in haar hoedanigheid van lid van de raad van de orde met de portefeuille vreemdelingenzaken, verzocht om hem te ondersteunen bij de uitvoering van het onderzoek. Verweerster heeft aan het verzoek van de deken voldaan en heeft bij klaagster ten behoeve van het onderzoek aanvullende informatie opgevraagd, bestaande uit de uitspraken van de rechtbanken en de door klaagster ingediende beroepschriften. In september 2015 heeft verweerster het onderzoek naar de kwaliteit van de dienstverlening in 34 dossiers uitgevoerd.
2.5 Op 14 september 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster, bijgestaan door haar advocaat mr. W, en de deken en verweerster.
2.6 Bij brief d.d. 23 september 2015 heeft de deken klaagster als volgt bericht:
“Zoals ik u reeds op dinsdag 22 september jl. telefonisch medegedeeld heb ik na ons gesprek op 15 september 2015 getracht te achterhalen waar het signaal van de Raad van State is vandaan gekomen dat voor mij aanleiding is geweest om een onderzoek te starten.
Ik vond in mijn dossier geen brief terug waarop dat signaal was gebaseerd. Evenmin had ik duidelijk voor ogen waarop ik mij heb gebaseerd toen ik besloot dat onderzoek, waar u volledig aan heeft meegewerkt, te starten.
Daarom heb ik daags na ons gesprek contact gezocht met medewerkers van de Raad van State over de herkomst van het signaal. Men kon mij evenwel niet bevestigen dat vanuit de Raad een signaal was afgegeven.
Op grond hiervan heb ik besloten het onderzoek onmiddellijk te staken en het signaal als niet binnengekomen te kwalificeren.
De door u aan mij aangeleverde stukken zal ik aan u retour zenden.
Ik gaf reeds aan dat ik in dit geval te voortvarend ben geweest in de aanpak van deze kwestie. Ik had meer onderzoek moeten doen naar de herkomst van het signaal en informatie moeten vergaren en onderbouwing moeten verlangen alvorens ik u met dit signaal zou confronteren. Dat dit is uitgebleven betreur ik zeer en daarvoor nogmaals mijn verontschuldiging.
Ik spreek erkentelijkheid uit voor de wijze waarop u desondanks alle medewerking heeft verleend aan mijn verzoeken tot informatie.”
2.7 Bij e-mail d.d. 19 juli 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij :
zich in haar hoedanigheid van (voormalig) lid van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd.
3.2 Toelichting:
1. Verweerster heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde onafhankelijkheid door een onvoldoende kritische houding aan te nemen bij de acceptatie van de opdracht van de deken (inhoud signaal was onbekend):
2. Verweerster heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde deskundigheid doordat zij over onvoldoende kennis beschikte van wet- en regelgeving die zij bij haar toezichthoudende taken in acht had te nemen, het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 lid 2 juncto 5:13 Awb niet in acht heeft genomen, geen belangenafweging heeft gemaakt als bedoeld in artikel 3:2 Awb en geen hoor en wederhoor heeft toegepast;
3. Verweerster heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit door de wijze waarop zij rücksichtslos akkoord is gegaan met het doen van onderzoek in dossiers van een directe concurrente (eigenbelang) en door de wijze waarop zij dat onderzoek vervolgens heeft uitgevoerd;
4. Verweerster heeft tijdens het onderzoek onvoldoende professionaliteit en zorgvuldigheid getoond;
5. Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 17 door zich niet welwillend ten aanzien van een collega-advocaat op te stellen.
4 VERWEER
4.1 De klacht is ongegrond. Het vertrouwen in de advocatuur is niet geschaad. Op basis van de tuchtrechtspraak was de deken, noch verweerster verplicht om de aard en herkomst van het signaal met verweerster te delen. Overigens heeft de deken in casu bij brief d.d. 26 mei 2015 en ook tijdens het gesprek op 14 september 2015 wel informatie aan klaagster gegeven over de aard en inhoud van het signaal. Het toezicht door de deken kan proactief zijn (controle door of namens de deken) of reactief (dat wil zeggen naar aanleiding van een klacht of een melding). Ook zonder dat iemand een klacht indient kan de deken nader onderzoek doen. Het hebben van een signaal is niet vereist.
4.2 Verweerster was niet gehouden om zelfstandig nader onderzoek te doen naar de aard en inhoud van het door de deken ontvangen signaal en mocht ingaan op het verzoek van de deken. Verweerster heeft bij klaagster ten behoeve van het onderzoek aanvullende informatie opgevraagd, bestaande uit de uitspraken van de rechtbanken en de door klaagster ingediende beroepschriften. De opgevraagde informatie en het doel was duidelijk. De zorgvuldigheid en de kwaliteit van het onderzoek waren hiermee gediend. Het onderzoek was niet onredelijk belastend. Klaagster heeft uit ieder van 34 dossiers drie stukken ter beschikking gesteld. Verweerster heeft niet gehandeld uit eigenbelang.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerster was ten tijde van het haar verweten handelen in september 2015 lid van de raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerster zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad oordeelt als volgt.
5.2 De deken heeft ter uitoefening van zijn toezichthoudende taken die hij op grond van de Advocatenwet heeft, nadat het door hem ontvangen signaal in de vergadering van de raad van de orde was besproken, besloten om gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot het instellen van een onderzoek. De deken heeft verweerster, vanwege haar expertise op het gebied van vreemdelingenrecht, in haar hoedanigheid van lid van de raad van de orde met de portefeuille vreemdelingenzaken, verzocht om hem te ondersteunen bij de uitvoering van het onderzoek. De raad is van oordeel dat verweerster het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad door dat verzoek van de deken te honoreren. Verweerster mocht daarbij afgaan op de mededelingen van de deken omtrent de aard en inhoud van het door hem ontvangen signaal en was niet gehouden om zelfstandig onderzoek te doen naar de aard en inhoud van het signaal. Verweerster heeft bij klaagster nadere stukken opgevraagd die in haar visie noodzakelijk waren voor een zorgvuldig onderzoek. Dat klaagster het onderzoek naar de kwaliteit van de dienstverlening in de bij haar in behandeling zijnde dossiers als onprettig heeft ervaren is begrijpelijk, maar dat maakt nog niet dat door de wijze waarop het onderzoek door verweerster is uitgevoerd het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster het door de deken aan haar opgedragen onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft uitgevoerd, noch dat zij daarbij heeft gehandeld uit eigenbelang.
5.3 De hierboven genoemde maatstaf en het door verweerster gevoerde gemotiveerde verweer in aanmerking genomen is de raad van oordeel dat verweerster van haar handelwijze geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat door verweersters handelwijze het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad zal de klacht dan ook ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. W. A.A.J. Fick-Nolet, R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2019.
Griffier Voorzitter