Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-09-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:179
Zaaknummer
19-509/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond. Niet gebleken van schending van Gedragsregel 9. Verweerder is voorts niet opgetreden als advocaat van klager, maar uitsluitend van twee van klager te onderscheiden rechtspersonen. Klager kan zich niet beklagen over een gebrek aan onafhankelijkheid van verweerder ten opzichte van een van zijn cliënten. Dat verweerders onafhankelijkheid ten opzichte van klager als wederpartij in het gedrang is gekomen, heeft klager onvoldoende concreet onderbouwd. Voorts geen schending van Gedragsregel 5 en ook geen sprake van onnodig grievende uitlatingen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 9 september 2019
in de zaak 19-509/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 juli 2019 met kenmerk 2018-747416, door de raad ontvangen op 29 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 De moeder van klager, die onder bewind is gesteld, bezit onroerend goed via Van M Beheer B.V. (hierna: Van M Beheer). Eén van de twee zussen van klager (hierna: P) is bestuurder van Van M Beheer.
1.2 De aandelen in Van M Beheer zijn ondergebracht in Stichting Administratiekantoor Van M Beheer (hierna: STAK). Klager, P en de andere zus van klager (hierna: A) zijn gezamenlijk bestuurders van STAK. Binnen STAK treedt klager op als voorzitter, P als secretaris en A als penningmeester.
1.3 Klager is enig aandeelhouder en bestuurder van Van M Bedden B.V. (hierna: Van M Bedden). Van M Bedden huurt onroerend goed van Van M Beheer.
1.4 Klager verkeert in ernstige onmin met zijn twee zussen.
1.5 Van M Beheer en Van M Bedden zijn in een huurgeschil verwikkeld.
1.6 Bij e-mail van 21 november 2018 heeft verweerder de (voormalig) advocaat van klager onder meer geschreven:
“Ik heb nog niet eerder contact gehad met u, maar ik treed op als advocaat van [Van M Beheer] en STAK (…) Ik doe hun ondernemingsrechtelijke kwesties. (…)
Mijn cliënten willen een bestuursvergadering van STAK (…) en een aandeelhoudersvergadering van [Van M Beheer] beleggen. Zij hebben gevraagd of ik dat namens hen wil organiseren.
Via deze route wil ik daartoe overgaan. Ik stuur u (…) hierbij daarom de (concept) uitnodigingen.”
1.7 Bij e-mail van 23 november 2018 heeft verweerder de voormalig advocaat van klager onder meer geschreven: “Ik heb je voorstel om [klager] uit te laten kopen met [P] en [A] besproken, maar zij hebben niet de ambitie een beddenzaak te exploiteren.”
1.8 In een e-mail van 23 november 2018 heeft de huidige gemachtigde van klager verweerder onder meer geschreven:
“Inmiddels heb ik van [de voormalige advocaat van klager] begrepen dat uw cliënte niet afwijzend heeft gereageerd op het voorstel van [klager] om hem uit de STAK “te kopen” (…) [Klager] is voorzichtig verheugd over deze wellicht positieve ontwikkeling. Hij zal in dat kader de komende dagen deze optie nader bestuderen om hieromtrent met een voorstel te komen (…) Wellicht dat wij daar in de loop van volgende week even tel. contact over kunnen hebben waarbij u wellicht uw cliënte in de tussentijd ook kunt vragen haar gedachten eens te laten gaan over een voorstel daaromtrent”
1.9 Op 23 november 2018 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen de gemachtigde van klager en verweerder. Bij e-mail van dezelfde dag heeft de gemachtigde van klager verweerder onder meer geschreven: “Ik ben oprecht geschokt over de houding die u telefonisch jegens mij heeft menen aan te moeten nemen (…) Ik concludeer thans, op basis van dit gesprek, dat het door [klager] gedane voorstel teneinde de onderlinge geschillen te beslechten verder niet levensvatbaar zijn.”
1.10 In een aanvullende e-mail van 23 november 2018 heeft de gemachtigde van klager verweerder er onder meer op gewezen dat hij niet gerechtigd is tot het organiseren van de bestuursvergadering van de STAK en dat er geen bestuurlijk besluit ten grondslag ligt aan de benoeming van verweerder tot organisator van deze vergadering.
1.11 De gemachtigde van klager heeft bij e-mail van 24 november 2018 namens klager een klacht over verweerder ingediend bij de klachtenfunctionaris van zijn kantoor. De e-mail luidt, voor zover relevant:
“Per e-mail van 21 november 2018 heeft [verweerder] zich bij de raadsman van [klager] (…) geïntroduceerd als zijnde de advocaat van STAK (…)
Los van het feit dat er geen enkel bestuurlijk besluit ten grondslag ligt aan een (eventuele) benoeming van [verweerder] als advocaat van deze STAK en hij formeel dus helemaal geen advocaat van deze STAK kan zijn gaat e.e.a. nog veel verder. Hij introduceert zich daarbij tevens als advocaat van [Van M Beheer]. Hiermee staat de onafhankelijkheid van [verweerder] direct ter discussie (…) nu hij daardoor nadrukkelijk op de hoogte dient te zijn van de extreem verstoorde verhoudingen tussen zowel de bestuurders van de STAK alsmede tussen de bestuurder van [Van M Beheer] en [klager] onderling.
Nu [verweerder] claimt advocaat van deze STAK te zijn betekent dit dat hij de belangen van alle 3 de bestuurders van deze STAK behartigd en dus met eenzelfde prioriteit en in gelijke verdeling en verhouding dient te behandelen. Dus niet alleen die van [P] maar met eenzelfde belang jegens [klager]. En ook hier gaat het direct mis.
Niet alleen refereert [verweerder] in al zijn communicatie steeds weer aan zijn cliënten terwijl hij daarmee niet doelt op de bestuurders van STAK maar op zijn enige opdrachtgever, te weten [P]. Hij presenteert zich dus nadrukkelijk niet als advocaat van de STAK maar overduidelijk als advocaat van [P]. Maar het wordt nog gekker.
Nu de bestuursleden van de STAK letterlijk vechtend met elkaar over straat gaan doet [klager] nog vóór de aankomende vergadering, via [verweerder], een zeer vergaand aanbod teneinde de extreem slechte verhoudingen te beslechten. In plaats dat [verweerder] zich als advocaat van STAK en dus ook als belangenbehartiger van [klager] opstelt, presenteert hij zich echter alsof [klager] de tegenpartij is. (…)
[Verweerder] had, als advocaat van de STAK en dus als advocaat van beide bestuursleden, dan ook alles in het werk moeten stellen dit voorstel nader te onderzoek en partijen te ondersteunen teneinde al hetgeen mogelijk te doen om partijen tot elkaar te brengen. In plaats daarvan presenteert [verweerder] zich als “advocaat van de duivel” door zich niet alleen te blijven opstellen als advocaat van [P] en dus [klager] als tegenpartij ziet maar tevens door zijn ondoordachte handelen er voor zorg draagt dat [klager], nog voordat het door hem gedane voorstel tot beslechting van alle perikelen überhaupt verder kan worden bekeken, zich genoodzaakt ziet zijn voorstel in te trekken en daardoor de enige opening tot verzoening ziet stranden.”
1.12 Bij e-mail van 26 november 2018 heeft verweerder de gemachtigde van klager onder meer geschreven: “Dank voor uw berichten. We zijn er dan helaas niet in geslaagd om op informele en praktische wijze de vergaderingen bijeen te roepen. Formele oproepen zullen volgen”
1.13 Bij brief van 26 november 2018– op briefpapier van het kantoor van verweerder – heeft P klager opgeroepen voor een bestuursvergadering van STAK en hem uitgenodigd voor een aandeelhoudersvergadering van Van M Beheer.
1.14 De klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder heeft de gemachtigde van klager bij e-mail van 28 november 2018 meegedeeld dat de klacht niet in behandeling kan worden genomen omdat uitsluitend cliënten gebruik kunnen maken van de klachtenregeling van het kantoor van verweerder.
1.15 Op 6 december 2018, aangevuld op 19 februari 2019, heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.16 Op 13 december 2018 heeft een bestuursvergadering van STAK plaatsgevonden. In de notulen van deze vergadering staat onder meer het volgende:
“Het aanstellen van [verweerder] als advocaat van de STAK
[A] en [P] stemmen vóór aanstelling van [verweerder] en bekrachtigen de aanstelling derhalve.”
1.17 Bij brief van 19 december 2018 heeft verweerder namens Van M Beheer de (voormalige) advocaat van klager een tweetal leningen (aan onder meer klager) opgeëist, alsmede een vordering op Van M Bedden uit hoofde van een rekening-courant.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) zich ten onrechte beschouwt als advocaat van STAK;
b) zich als advocaat met twee verschillende petten op presenteert, waarmee zijn onafhankelijkheid in gevaar komt;
c) het voorstel van klager om het conflict met zijn zussen tot een einde te brengen geen kans van slagen heeft gegeven en het op voorhand heeft afgewezen;
d) een uitnodiging voor de vergadering van STAK heeft doen uitgaan op naam van P, maar op het briefpapier van zijn kantoor;
e) zich in zijn antwoord op de klacht onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 Klager verwijt verweerder allereerst dat hij zichzelf ten onrechte als advocaat van STAK beschouwt. Volgens klager is binnen STAK geen daartoe strekkend bestuurlijk besluit genomen. Dat wordt des te duidelijker nu de bekrachtiging van de aanstelling van verweerder pas tijdens de bestuursvergadering van 13 december 2018 heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft hiermee in strijd met Gedragsregel 9 gehandeld, aldus klager.
4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat twee bestuurders gezamenlijk bevoegd zijn STAK te vertegenwoordigen en dus hem opdracht te geven STAK als advocaat bij te staan. Dat is volgens verweerder gebeurd. Dat dit besluit pas op de vergadering van 13 december 2018 zou zijn bekrachtigd terwijl verweerder al eerder namens STAK optrad, maakt niet dat verweerder STAK tot 13 december 2018 onbevoegd heeft vertegenwoordigd. Het ontbreken van (een bekrachtiging van) een bestuursbesluit doet aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid immers niet af. Van schending van Gedragsregel 9 is geen sprake. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij met twee verschillende petten op zijn werk doet en dat reeds daarmee zijn onafhankelijkheid in het geding komt. Dit geldt temeer nu verweerder claimt ook als advocaat van Van M Beheer op te treden. Gezien de onderlinge verhoudingen tussen klager en zijn twee zussen en het feit dat verweerder ook optreedt als advocaat van P binnen Van M Beheer kan verweerder nimmer zijn onafhankelijkheid garanderen als advocaat van STAK. Als advocaat van STAK dient hij immers ook de belangen van klager te behartigen. Een en ander is in strijd met onder meer Gedragsregels 2 en 15, aldus klager.
4.4 De voorzitter stelt voorop dat verweerder niet is opgetreden als advocaat van klager, maar uitsluitend van de – van klager te onderscheiden – rechtspersonen STAK en Van M Beheer. Dat klager een van de drie bestuurders en tevens voorzitter van STAK is, betekent niet dat verweerder ook is opgetreden als advocaat van klager. Voor zover klager erover klaagt dat sprake is van belangenverstrengeling in de zin van Gedragsregel 15 doordat verweerder zowel voor STAK als voor Van M Beheer optreedt, is klager kennelijk niet-ontvankelijk. Het is immers aan STAK (rechtsgeldig vertegenwoordigd door de medebestuurders) en/of Van M Beheer om te bepalen of zij vinden dat hun advocaat ook een andere wederpartij kan bijstaan. Klager beklaagt zich in feite over een gebrek aan onafhankelijkheid van verweerder ten opzichte van STAK. Daarover kan alleen STAK zich beklagen.
4.5 Voor zover klager erover klaagt dat verweerders onafhankelijkheid in de zin van Gedragsregel 2 ten opzichte van klager als wederpartij van STAK en/of STAK en/of Van M Beheer in het gedrang is gekomen geldt dat klager dit onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Klachtonderdeel b) is in zoverre kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.6 In dit klachtonderdeel maakt klager verweerder het verwijt dat hij het voorstel van klager voor een minnelijke regeling geen kans van slagen heeft gegeven en op voorhand heeft afgewezen. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat klager een niet gekwantificeerd, zeer algemeen schikkingsvoorstel heeft gedaan. Om daaraan invulling te geven moesten de cliënten van verweerder zaken uitzoeken en dus kosten maken. De cliënten van verweerder hebben daarop aangegeven geen zaken voor klager uit te willen zoeken en daarvoor geen kosten te willen maken. Niet hij, maar zijn cliënten hebben daartoe besloten, aldus verweerder.
4.7 De voorzitter stelt voorop dat de advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces (zoals ook is neergelegd in Gedragsregel 5). Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat verweerder in het geheel niet bereid is geweest een minnelijke regeling te verkennen. Dat de cliënten van verweerder de door klager voorgestelde regeling niet verder wilden beproeven valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten. Niet is gebleken dat verweerder zijn cliënten onjuist heeft geïnformeerd over het voorstel van klager voor een minnelijke regeling en zij (dus) op basis van onjuiste informatie niet in zijn gegaan op het voorstel van klager. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.8 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat de uitnodiging voor de bestuursvergadering van STAK en de aandeelhoudersvergadering van Van M Beheer is uitgegaan op naam van P, maar op briefpapier van het kantoor van verweerder.
4.9 Verweerder heeft toegelicht dat hij contact met klager heeft opgenomen teneinde een bestuursvergadering van STAK en een aandeelhoudersvergadering van Van M Beheer bijeen te roepen. Doorgaans verstuurt verweerder daarvoor een oproepingsbrief aan de vergadergerechtigden. Dat voornemen had verweerder ook in dit geval. Uit de contacten met de gemachtigde van klager bleek echter dat alle mogelijke formele verweren zouden worden aangegrepen om de bestuursvergadering, de aandeelhoudersvergadering en de daarin te nemen noodzakelijke besluiten te frustreren. De brief was toen al digitaal opgesteld, op digitaal briefpapier van zijn kantoor. Om een (onterecht) verwijt te voorkomen dat hij als advocaat geen oproepingsbrief zou mogen versturen, is in overleg met zijn cliënten op het laatste moment besloten om bestuurder P de brief in haar naam te laten versturen. Mede gezien de nog korte beschikbare termijn voor de feestdagen en het einde van het jaar, is daarbij vergeten het digitale briefhoofd van de oproepingsbrief volledig te verwijderen, aldus steeds verweerder.
4.10 Gelet op de door verweerder gegeven toelichting is de voorzitter van oordeel dat sprake is geweest van een omissie aan de zijde van verweerder die niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, nu niet is gebleken dat klager hierdoor in enig belang is geschaad. Ook klachtonderdeel d) is derhalve kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.11 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij in zijn antwoord op deze klacht heeft geschreven dat klager en/of zijn vennootschap een slecht betalende huurder is. Volgens klager is deze opmerking van geen enkel belang in de onderhavige tuchtprocedure en is deze stelling ook nog eens onjuist, aldus klager.
4.12 Verweerder heeft aangevoerd dat het standpunt van zijn cliënten, waarmee (de vennootschap van) klager in een huurgeschil verwikkeld is, is dat (de vennootschap van) klager een slecht betalende huurder is. Volgens de cliënten van verweerder wordt onder meer ten onrechte geen marktconforme huur betaald, waardoor sprake is van een slecht betalende huurder, aldus verweerder.
4.13 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft in het antwoord op de klacht het standpunt van zijn cliënten verwoord, namelijk dat klager een slecht betalende huurder is. Anders dan klager stelt is dat niet als onnodig grievend aan te merken. Dat de gewraakte uitlating onjuist was en verweerder dat wist of had kunnen weten is niet gebleken. Klager heeft er weliswaar op gewezen dat de vorderingen van de cliënten van verweerder op (de vennootschap van) klager door de kantonrechter zijn afgewezen, maar dat vonnis is kennelijk van na de gewraakte uitlating van verweerder. Op het moment dat verweerder de uitlating deed, was hij daarmee dus nog niet bekend. Ook klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen a), c), d) en e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 9 september 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2019 verzonden.