Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-06-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:143

Zaaknummer

180226

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij niet-ontvankelijk op grond van artikel 46g Advocatenwet. Klager wist in 2015 dat het in 2014 gesloten echtscheidingsconvenant voor hem nadelige gevolgen had en had binnen de termijn van drie jaar na het afsluiten van het convenant kunnen en moeten klagen. Bekrachtiging beslissing raad.

Uitspraak

BESLISSING                                   

van 14 juni 2019

in de zaak 180226

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 24 juli 2018, onder nummer 18-085/A/A, aan partijen toegezonden op 24 juli 2018, waarbij de raad klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht.

1.2    De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:155.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 21 augustus 2018 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    het verweerschrift van verweerder;

-    e-mail van 18 april 2019 van de gemachtigde van klager met als bijlage een verklaring van klager;

-    pleitaantekeningen van de gemachtigde van klager.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 april 2019, waar verweerder en zijn gemachtigde zijn verschenen. De pleitnota van de gemachtigde van klager wordt geacht te zijn voorgedragen. Namens verweerder heeft zijn gemachtigde gepleit aan de hand van een pleitnota.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

    a)    een convenant heeft opgesteld zonder dat hij klager heeft gezien en/of gesproken en zonder dat klager hem opdracht heeft gegeven om zijn zaken te regelen;

    b)    klager geen uitleg heeft gegeven over het convenant;

    c)    de echtscheiding inhoudelijk (in acht punten te onderscheiden) niet goed heeft behandeld.

 

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan, voor zover in hoger beroep relevant:

4.1    De (inmiddels) ex-echtgenote van klager heeft zich begin 2014 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in een nog op te starten echtscheidingsprocedure tegen klager. Verweerder is daarover met klager in overleg getreden. Verweerder heeft in februari 2014 een echtscheidingsconvenant aan klager toegezonden, dat klager vervolgens heeft getekend op het kantoor van verweerder. In augustus 2014 is de echtscheiding uitgesproken; klager heeft daarin berust.

4.2    In 2015 heeft de ex-echtgenote executoriaal beslag doen leggen op het salaris van klager omdat klager volgens haar zijn verplichtingen uit het convenant niet nakwam.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het beroep is gericht tegen het oordeel van de raad dat de klacht te laat is ingediend. De raad heeft tot uitgangspunt genomen dat de klacht pas is ingediend nadat al drie jaar was verstreken sinds het handelen van verweerder, en dat daarom op grond van artikel 46g Advocatenwet de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De grief komt erop neer, dat klager zich pas later heeft gerealiseerd dat het handelen van verweerder voor hem nadelige gevolgen heeft gehad. Uitgaande van dat moment was er nog geen drie jaar verstreken.

5.2    Volgens de Advocatenwet, zoals deze sinds 1 januari 2015 luidt, geldt op grond van artikel 46g lid 1 sub a een vervaltermijn voor het indienen van een klacht van drie jaar vanaf het moment dat de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.3    Het hof is van oordeel dat wat klager heeft aangevoerd over een latere aanvangsdatum van de driejaarstermijn dan waarvan de raad is uitgegaan, niet opgaat. Het handelen of nalaten dat aan verweerder verweten wordt, betreft zijn optreden bij het tot stand komen van het echtscheidingsconvenant in februari 2014. Niet in geschil is dat klager toen al kennis heeft genomen van het handelen van verweerder waarop de klachten betrekking hebben. Hiermee is de aanvangsdatum van de vervaltermijn op grond van de wet gegeven. Daaruit volgt dat de vervaltermijn van drie jaar ten tijde van het indienen van de klacht in september 2017 reeds was verstreken.

5.4    Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn. Het feit dat klager zich naar zijn zeggen pas in 2015 realiseerde hoe negatief het echtscheidingsconvenant voor hem uitpakte, is niet een dergelijke bijzondere omstandigheid. Dit verhinderde hem immers niet om nog voor het verstrijken van de vervaltermijn een klacht in te dienen.

5.5    Ook voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van de raad.

 

Aldus gewezen door mr. T. H. Tanja-van den Broek, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.