Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:147

Zaaknummer

190062

Inhoudsindicatie

De door klager ingediende klacht was door de voorzitter van de raad kennelijk ongegrond verklaard. Klager had daartegen verzet ingesteld, welk verzet door de raad ongegrond was verklaard. Klager heeft vervolgens tegen deze beslissing van de raad een beroepschrift ingediend bij het hof. Het hof verwijst naar artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet en komt tot het oordeel dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de beslissing van de raad. Het ingestelde beroep wordt daarom verworpen.

Uitspraak

BESLISSING

van 13 mei 2019

in de zaak 190062

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1.    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1.    Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de voorzitter) van 6 juli 2018 in de zaak met kenmerk 18-295/DH/DH. Deze beslissing is op 6 juli 2018 aan partijen toegezonden. De voorzitter heeft de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft verzet ingesteld tegen deze beslissing.

1.2.    Het hof verwijst verder naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 7 januari 2019, gewezen onder nummer 18-295/DH/RH. Deze beslissing is op 7 januari 2019 aan partijen toegezonden. De raad heeft het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 6 juli 2018 ongegrond verklaard.

1.3.    De beslissing van de voorzitter is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:152.

 

2.    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1.    Het beroepschrift van de klager, waarbij klager van deze beslissing van de raad in hoger beroep is gekomen, is op 25 januari 2019 per e-mail door de griffie van het hof ontvangen.

2.2.    Het hof heeft voorts kennisgenomen van:

-    een e-mail van klager van 14 februari 2019;

-    een e-mail van klager van 18 februari 2019;

-    het verweerschrift van verweerder van 9 maart 2019.

2.3.    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 april 2019. Klager is ter zitting verschenen en heeft het woord gevoerd. Verweerder is, zoals door hem in het verweerschrift aangekondigd, niet ter zitting verschenen.

 

3.    BEOORDELING

3.1.    Bij de beoordeling van het ingestelde beroep stelt het hof het volgende voorop. Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet dat is gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht is afgewezen als kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht.

3.2.    De raad heeft het door klager ingestelde verzet tegen de voorzittersbeslissing ongegrond verklaard. Dit betekent dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de beslissing van de raad van 7 januari 2019.

3.3.    Een uitzondering op dit rechtsmiddelenverbod is slechts mogelijk als de raad bij de behandeling van het verzet een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden dat (bijvoorbeeld) niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Het is vervolgens aan klager om aan te geven welk fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Klager heeft echter geen hierop betrekking hebbend standpunt ingenomen.

3.4.    Het hof is dan ook van oordeel dat het ingestelde beroep tegen de ongegrondverklaring van het verzet dient te worden verworpen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verwerpt het beroep van klager tegen de ongegrondverklaring van het verzet.

 

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, mrs. H. van Loo en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2019