Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-05-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:140
Zaaknummer
180209
Inhoudsindicatie
Verzet tegen beslissing van voorzitter van het hof. De voorzitter had het hoger beroep van klager afgewezen omdat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de beslissing van de raad. De klacht was namelijk door de raad ten dele kennelijk niet ontvankelijk en ten dele ongegrond verklaard. Het hof verwijst naar artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet en komt tot het oordeel dat de voorzitter van het hof met juistheid heeft geoordeeld dat de Advocatenwet klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de beslissing van de raad. Het verzet wordt daarom ongegrond verklaard.
Uitspraak
BESLISSING
van 13 mei 2019
in de zaak 180209
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1. HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 16 juli 2018, nummer 17-940/DB/OB, aan partijen toegezonden op 16 juli 2018. Hierin is het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 5 januari 2018 ongegrond verklaard. In die voorzittersbeslissing zijn van de klacht van klager tegen verweerder klachtonderdelen 1, 3 en 4 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet kennelijk niet ontvankelijk verklaard en is klachtonderdeel 2 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard.
2. HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1. Het beroepschrift van klager, waarbij klager van deze beslissing van de raad in hoger beroep is gekomen, is op 7 augustus 2018 door de griffie van het hof ontvangen. De voorzitter van het Hof van Discipline (verder: de voorzitter) heeft bij beslissing van 27 augustus 2018 het hoger beroep van klager afgewezen omdat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de beslissing van de raad.
2.2. De beslissing van de voorzitter is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2018:177.
2.3. Klager heeft per brief, welke op 31 augustus 2018 door de griffie is ontvangen, het hof verzocht het verzet alsnog gegrond te verklaren en alsnog het beroepschrift te beoordelen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- het verweerschrift van verweerder, ingekomen ter griffie van het hof op 6 november 2018;
- een schrijven van klager, met als opschrift ‘pleitnota’, ingekomen ter griffie van het hof op 11 februari 2019.
2.5. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 april 2019. Klager en verweerder zijn niet ter zitting verschenen.
3. BEOORDELING
3.1. Bij de beoordeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van het hof stelt het hof het volgende voorop. Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet dat is gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht is afgewezen als kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht.
3.2. Een uitzondering op dit rechtsmiddelenverbod is slechts mogelijk als de raad bij de behandeling van het verzet een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden dat (bijvoorbeeld) niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Het is vervolgens aan klager om aan te geven welk fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Klager heeft echter geen hierop betrekking hebbend standpunt ingenomen.
3.3. Het hof is van oordeel dat de voorzitter van het hof met juistheid heeft geoordeeld dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de beslissing van de raad. Het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van het hof dient daarom ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 27 augustus 2018 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, mrs. H. van Loo en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2019