Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-09-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:136
Zaaknummer
19-264/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat advocaat tegenstrijdige belangen heeft behartigd. Advocaat heeft als voormalig advocaat en kandidaat bestuurslid wel onvoldoende afstand gehouden bij de kwestie van de Statutenwijziging en de samenstelling van het bestuur van klaagster waar hij als (voormalig) advocaat en als kandidaat bestuurslid bij betrokken was en heeft onvoldoende duidelijk gemaakt op welk moment hij in welke hoedanigheid optrad.
Inhoudsindicatie
Klacht (gedeeltelijk) gegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 2 september 2019
in de zaak 19-264/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 13 juli 2018 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Per email aan de raad van 18 april 2019 met kenmerk K18-078, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 juli 2019 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster, de heer de C, in zijn hoedanigheid van bestuurder van klaagster, verweerder en de gemachtigde van verweerder. Als toehoorders waren aanwezig: de heer HB, fiscaal-juridisch adviseur van klaagster, en de heer B sr., voormalig bestuurslid van klaagster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de email van de deken van 18 april 2019, met bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van klaagster van 12 juni 2018, met bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van verweerder d.d. 13 juni 2019, met bijlage.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Op 7 december 2003 is de heer M te Vught overleden. De heer M heeft zijn erfgenamen resp. de executeur testamentair de last opgelegd klaagster op te richten. De heer M had de nog op te richten Stichting tot enig erfgenaam benoemd, waardoor klaagster het nagelaten vermogen van de heer M heeft verkregen. Klaagster is op 20 februari 2004 opgericht. De statuten van klaagster zijn bij akte van 31 maart 2005 gewijzigd. Het bestuur van klaagster bestond voorafgaand aan de bestuursvergadering van 5 september 2017 uit de volgende personen: mevrouw A-M, voorzitter, de heer B sr., secretaris/penningmeester en mevrouw. A, lid.
2.2 Klaagster is eigenaar van gronden en gebouwen, welke door BV M worden beheerd. Klaagster is enig aandeelhoudster van BV M. De heer B sr. was in dienst van BV M. Bestuursleden van BV M zijn BV NR en de heer De C. De heer B jr. is enig aandeelhouder van BV NR en aldus indirect bestuurder van BV M. De heer JB was op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaam voor BV M.
2.3 Verweerder heeft in de periode van 2016-medio 2017 in opdracht van de heer B jr. en de heer JB werkzaamheden verricht. Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden twee facturen verzonden. Beide facturen zijn verzonden aan en voldaan door BV M.
2.4 Verweerder heeft per e-mails van 13 en 27 maart 2017 aan de heer B jr. en de heer JB en per e-mails van 30 maart, 2 april, 6 april, 11 mei, 11 juli en 31juli 2017 aan de heer JB, met het oog op het verkrijgen van de ANBI -status, geadviseerd omtrent de inrichting van de statuten en de samenstelling van het bestuur van klaagster. Verweerder schreef in zijn email van 31 juli 2017 aan de heer JB onder meer het volgende : “In art 6 lid 5 van de statuten staat nu bepaald “Staken de stemmen dan is het voorstel verworpen.” Zou daar niet beter kunnen staan : “Staken de stemmen dan beslist de voorzitter?”
2.5 Op 28 augustus 2017 is door mevrouw A-M, mevrouw A en de heer A, erfgenamen van de heer M en verder te noemen de ‘afstammelingen’ en de heer B sr., een vaststellingsovereenkomst/besluit tot statutenwijziging ondertekend. In voormelde overeenkomst is het besluit opgenomen om tot bestuurders van klaagster te benoemen de heer B sr. (als voorzitter), mevrouw A-M, mevrouw A en verweerder als leden. Verweerder heeft de overeenkomst voor aanvaarding en akkoord ondertekend.
2.6 Verweerder heeft zich per email van 29 augustus 2017 tot notaris H gewend met het verzoek de akte houdende statutenwijziging te passeren. Hij gaf aan dat er haast was en verzocht hem te berichten binnen welke termijn de akte gepasseerd zou kunnen worden.
2.7 Per email van 31 augustus 2017 heeft verweerder zich gewend tot notaris W met het verzoek de akte statutenwijziging met spoed te doen passeren. Per email van 31 augustus 2017 schreef verweerder onder meer het volgende aan de heer B jr.: “De huisnotaris is bereid snel te handelen en lijkt ook minder “lastig” te doen. (….)”. Per email van 31 augustus 2017 schreef verweerder aan notaris H dat nu de akte via hem pas in de week van 11/9 zou kunnen passeren, vanwege de gewenste snelheid was gekozen voor een andere notaris.
2.8 Per email van 31 augustus 2017 heeft verweerder voorts de heer B jr. geadviseerd om, ter voorkoming van verdere escalatie van het na 28 augustus 2017 gerezen verschil van mening, een gesprek te beleggen met de heer HB, de heer Van H, de heer B sr. en verweerder.
2.9 Per email van 31 augustus 2017 heeft mevrouw A aan de heer B sr. bericht dat zij op 28 augustus 2017 zó onder druk gezet was dat zij zich gedwongen had gevoeld de overeenkomst te ondertekenen.
2.10 Per email van 4 september 2017 om 14:24 uur heeft notaris W zich met een aantal vragen en bevindingen betreffende de statutenwijziging tot verweerder gewend. Verweerder heeft per email van 4 september 2017 om 18:09 uur aan notaris W bericht dat er op 5 september 2017 een bestuursvergadering van klaagster was gepland. Hij schreef voorts dat het in verband met de rust voor de familie en klaagster gewenst was dat de akte houdende statutenwijzing zo spoedig mogelijk zou passeren. Hij schreef voorts: “De vraag is feitelijk of, indien het bestuur een besluit neemt conform punt 5 van de bijgevoegde notulen, zou alsdan de (aangepaste) akte statutenwijziging door u kunnen worden gepasseerd. Ik vraag u een en ander vooraf, om te voorkomen dat er later toch nog een probleem rijst.” Per email van 4 september 2017 om 18:41 uur heeft notaris W aan verweerder bericht dat de door verweerder toegezonden notulen akkoord waren om de akte van statutenwijziging te passeren.
2.11 Op 5 september 2017 heeft een vergadering van het bestuur van klaagster plaatsgevonden. Tijdens voormelde vergadering is besloten tot intrekking van de op 28 augustus 2017 genomen besluiten, is aan de heer B sr. ontslag als bestuurder van klaagster verleend en is besloten tot benoeming als bestuursleden van klaagster de heer van H, de heer De C en mevrouw M, alsmede tot benoeming van mevrouw A tot voorzitter onder gelijktijdig aftreden van mevrouw A-M. Notaris Z was bij de vergadering aanwezig en heeft daarvan proces-verbaal opgemaakt.
2.12 Verweerder heeft bij brief van 5 september 2017 aan de notaris Z geschreven dat het op 5 september 2017 door klaagster genomen besluit door de heer B sr. aangevochten zou worden. Hij verzocht de notaris hem te bevestigen af te zullen zien van het verlijden van de akte tot wijziging van de statuten van klaagster, totdat in rechte over de rechtsgeldigheid van het genomen besluit zou zijn beslist.
2.13 De heer B sr. heeft op 13 september 2017 klaagster in rechte gedagvaard en nietigverklaring althans vernietiging van de op 5 september 2017 genomen besluiten gevorderd.
2.14 Op 12 oktober 2017 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen mevrouw A en de heer B sr., waarbij is overeengekomen dat de heer B sr. de door hem aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure tegen klaagster zou intrekken en dat de heer B sr. weer tot het bestuur van klaagster zou toetreden. De heer B sr. is op 4 december 2017 opnieuw toegetreden tot het bestuur van klaagster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. tegenstrijdige belangen heeft behartigd.
2. onduidelijkheid heeft laten bestaan over de hoedanigheid waarin hij optrad.
3. heeft meegewerkt aan het onder druk doen tekenen van een overeenkomst tot statutenwijziging door mw A en mw A-M.
Klaagster heeft ter toelichting op de klacht onder meer het volgende naar voren gebracht:
3.2 Verweerder heeft uitsluitend de persoonlijke belangen van de heren B sr. en jr. en de heer JB gediend. De belangen van de afstammelingen en klaagster moesten daarvoor wijken. Verweerder wist dat de op 28 augustus 2017 ondertekende vaststellingsovereenkomst afweek van het advies van de fiscaal-juridisch adviseur van klaagster en dat op 5 september 2017 een formele bestuursvergadering zou plaatsvinden. Verweerder heeft zich in een onmogelijke positie van met elkaar strijdige belangen gepositioneerd en daarover naar in ieder geval de andere bestuursleden van klaagster geen duidelijkheid verschaft. Verweerder is evident als advocaat blijven handelen in strijd met de belangen van klaagster en van de afstammelingen, terwijl hij de indruk heeft gegeven de rol van onafhankelijk nieuw bestuurslid te zullen gaan vervullen. Verweerder had vanwege strijdigheid van belangen het verzoek om als bestuurslid van klaagster toe te treden direct behoren te weigeren. Verweerder heeft klachtwaardig gehandeld door zich als beoogd bestuurslid van klaagster te blijven inzetten voor de belangen van de heer JB en de heren B sr. en jr..
3.3 Verweerder heeft de andere bestuursleden van klaagster misleid door zich voor te doen als onafhankelijk kandidaat-bestuurslid en niet kenbaar gemaakt dat hij als advocaat optrad voor de heren B sr. en jr. en BV M.
3.4 Verweerder heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de door de dames A-M en A onder druk ondertekende overeenkomst op 28 augustus 2017, terwijl een week later een bestuursvergadering stond gepland en de andere adviseurs van klaagster, zoals de fiscaal-juridisch adviseur, de heer HB, niet over de bijeenkomst op 28 augustus 2018 waren ingelicht.
4 VERWEER
Het verweer luidt -zakelijk weergegeven- als volgt.
Ontvankelijkheid .
4.1 De klachten zijn ingediend door een rechtspersoon. Het tweede onderdeel van de klacht houdt in dat verweerder bestuursleden heeft misleid door zich als onafhankelijk kandidaat bestuurslid voor te doen. Misleiding kan slechts plaatsvinden van een persoon, wiens beoordeling valselijk zou zijn beïnvloed. Klaagster dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in klachtonderdeel 2. Een stichting valt immers niet te misleiden en de individuele bestuursleden hebben niet geklaagd.
Inhoudelijk .
4.2 Verweerder heeft op verzoek van de heren B sr. en jr. en de heer JB in de periode 2016 - half juni 2017 meegedacht over de inrichting van de statuten van klaagster. Uitgangspunt bij de advisering was het doel van klaagster, te weten feitelijk duurzaam natuurbehoud. Verweerder heeft over de indiening van zijn declaraties steeds contact gehad met de heer B jr., in diens hoedanigheid van bestuurder van BV M. De werkzaamheden zijn bij BV M in rekening gebracht en door deze voldaan.
4.3 Begin 2017 is verweerder door de heer B sr. benaderd met de vraag of hij bereid was als onbezoldigd bestuurder toe te treden tot het bestuur van klaagster. In verband met de verkrijging van de ANBI-status was verbreding van het bestuur noodzakelijk. In verband daarmee was tevens van belang dat de afstammelingen binnen klaagster geen doorslaggevende of blokkerende stem meer mochten hebben. Verweerder heeft medio juni 2017 kenbaar gemaakt hiertoe bereid te zijn en dat hij in verband daarmee zijn taak als adviseur van aan klaagster gelieerde (rechts)personen zou moeten neerleggen. Verweerder heeft zijn activiteiten vanaf medio juni 2017 louter nog verricht als beoogd onbezoldigd bestuurder van klaagster en dus niet meer als advocaat van BV M. In die hoedanigheid heeft verweerder meegedacht aan de te passeren statuten van klaagster en met een aantal betrokkenen contact onderhouden over de keuzes waarvoor klaagster zich gesteld zag. Verweerder heeft in zijn e-mails van 11 juli, 31 juli en 31 augustus 2017 niet als advocaat geadviseerd, maar als (beoogd) bestuurder zijn mening geuit.
4.4 Verweerder is niet bekend met de adviezen van de fiscaal adviseur van klaagster. Voor zover verweerder bekend betreft de door het bestuur van klaagster op 28 augustus 2017 ondertekende overeenkomst de door de fiscaal adviseur van klaagster opgestelde overeenkomst. Verweerder heeft tijdens de bespreking van 28 augustus 2017 geen enkele druk uitgeoefend op de afstammelingen om tot ondertekening van de overeenkomst over te gaan. Hij heeft de bijeenkomst gedurende een uur verlaten waarna hem bij terugkeer te kennen werd gegeven dat hij welkom was als beoogd bestuurslid van klaagster. Hierna heeft de familie in onderling overleg (buiten aanwezigheid van de heer B sr. en verweerder) een bespreking gevoerd, waarna de overeenkomst door partijen is ondertekend. Er is door verweerder geen enkele druk uitgeoefend om tot ondertekening over te gaan. Verweerder heeft conform de wens van de afstammelingen en het bestuur van klaagster ernaar gestreefd om het besluit van 28 augustus 2017 zo spoedig mogelijk geëffectueerd te krijgen. Pas op 5 september 2017 is verweerder gebleken dat er (structurele) onenigheid was ontstaan. Om te voorkomen dat er geen onomkeerbare beslissingen zouden worden genomen heeft verweerder op verzoek van de heer B sr. zich bij brief van 5 september 2017 tot notaris Z gewend.
4.5 Het is onjuist dat verweerder louter is opgetreden als persoonlijk adviseur van de heer JB en de heren B sr. en jr. Verweerder heeft in de periode 2016-half juni 2017 werkzaamheden verricht voor BV M. De heer B jr. was zelfstandig bestuurder van BV M en was bevoegd verweerder opdracht te geven om voor BV M werkzaamheden te verrichten. Verweerder is pas op 7 september 2017 bekend geworden met de email van mevrouw A aan de heer B sr. van 31 augustus 2017. Daarna heeft verweerder geen pogingen meer ondernomen om het besluit van 28 augustus 2017 geëffectueerd te krijgen. De familie en het voltallige bestuur stonden op 28 augustus 2017 achter het genomen besluit. Mogelijk hebben sommige personen zich later bedacht, maar dit betekent niet dat er op 28 augustus 2017 door verweerder druk zou zijn uitgeoefend. Verweerder heeft zich niet louter laten leiden door de aanwijzingen van de heren B sr. en jr. en de heer JB. Hij heeft zich ook gebaseerd op de stukken. Op 28 augustus 2017 heeft verweerder een en ander getoetst bij de afstammelingen. Op 28 augustus 2017 is door de afstammelingen en door de heer B sr. verzocht om de afspraken van 28 augustus 2017 zo spoedig mogelijk notarieel te doen effectueren. Verweerder heeft conform dit verzoek gehandeld.
4.6 De heer B sr. is in september 2017 een procedure gestart tegen klaagster die mogelijk het overleg met de fiscus heeft belemmerd. Verweerder was bij deze procedure niet betrokken. De conceptrapportage van de belastingdienst van 19 april 2018 was verweerder tot de ontvangst van de klachtbrief niet bekend. Het is verweerder niet duidelijk wat hem ter zake valt te verwijten. Verweerder is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst tussen klaagster en de heer B sr. van 12 oktober 2017.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel 1
5.1 Verweerder heeft in opdracht van de heren B sr. en jr. en de heer JB en voor rekening van BV M advieswerkzaamheden verricht. Vast staat dat verweerder op verzoek van de heren B sr. en jr. en de heer JB onder meer, met het oog op de verkrijging van de ANBI-status, heeft geadviseerd over de inrichting van de statuten van klaagster, enig aandeelhoudster van BV M, en de samenstelling van het bestuur. Voorts staat vast dat verweerder zich medio juni 2017 -op verzoek van de heer B sr.- beschikbaar heeft gesteld als beoogd bestuurslid van klaagster. Klaagster verwijt verweerder dat hij zich in zijn hoedanigheid van advocaat van de heren B sr. en jr. en de heer JB kandidaat heeft gesteld als onafhankelijk bestuurslid van klaagster. Klaagster stelt dat verweerder ten onrechte stelt dat hij vanaf juni 2017 geen werkzaamheden meer heeft verricht als advocaat van de heren B sr. en jr. en de heer JB. Klaagster verwijt verweerder doelgericht te hebben meegewerkt aan de poging van de heren B sr. en jr. en de heer JB om de macht te grijpen in klaagster.
5.2 Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerder BV M op verzoek van de heren B sr. en jr. en de heer JB heeft geadviseerd. De heer B jr. was indirect bestuurder van BV M en aldus bevoegd haar rechtsgeldig te vertegenwoordigen en verweerder opdracht te geven tot het verrichten van advieswerkzaamheden ten behoeve van BV M. Vast staat dat verweerder ook nadat hij zich medio juni 2017 beschikbaar had gesteld als bestuurslid van klaagster, heeft geadviseerd omtrent de wijziging van de statuten van klaagster en de samenstelling van het bestuur. De raad volgt klaagster niet in haar stelling dat verweerder -als beoogd bestuurslid- hierdoor heeft gehandeld in strijd met de belangen van klaagster. Dat klager door zijn advieswerkzaamheden -al dan niet als advocaat van BV M- heeft gehandeld in strijd met de belangen van klaagster is uit de aan de raad overgelegde stukken niet gebleken, noch ter zitting door klaagster aannemelijk gemaakt. De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde niet vaststellen dat er sprake was van tegenstrijdige belangen tussen BV M, voor wie verweerder als advocaat is opgetreden, en klaagster, voor wie verweerder zich medio juni 2017 als bestuurslid beschikbaar heeft gesteld. Dat verweerder erop was gericht enkel de persoonlijke belangen van de heren B sr. en jr. en de heer JB te behartigen en heeft meegewerkt aan het grijpen van de macht in het bestuur van klaagster door hen, is evenmin gebleken.
5.3 De raad zal het eerste onderdeel van de klacht op grond van het bovenstaande ongegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel 2
5.4 De raad volgt verweerder niet in zijn stelling dat klaagster in het tweede onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien een rechtspersoon niet zou kunnen worden misleid en ter zake geen klacht is ingediend door de individuele bestuursleden. Een klacht kan worden ingediend door degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden, waarbij zowel aan een natuurlijk persoon als aan een rechtspersoon het klachtrecht toekomt. Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van beoogd bestuurslid van klaagster. Ter zake heeft klaagster een eigen belang. Dat de gestelde misleiding zou zijn geschied via de bestuursleden als rechtsgeldige vertegenwoordigers van klaagster maakt dit niet anders.
5.5 In het tweede onderdeel van de klacht wordt verweerder verweten dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de hoedanigheid waarin hij optrad. Een advocaat dient tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden ervoor zorg te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt. Ook wanneer hij niet in de hoedanigheid van advocaat optreedt, dient hij zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur niet wordt geschaad.
5.6 De raad stelt vast dat verweerder in ieder geval tot medio juni 2017 optrad als advocaat van BV M. Vast staat dat verweerder zich medio juni 2017 beschikbaar heeft gesteld als bestuurslid van klaagster. Verweerder stelt dat hij te kennen heeft gegeven dat hij als beoogd bestuurslid niet langer kon optreden als advocaat van BV M en dat hij vanaf medio 2017 nog enkel heeft geadviseerd in zijn hoedanigheid van beoogd bestuurslid van klaagster. De raad stelt voorts vast dat verweerder bij per email verzonden brief van 11 juli 2017 aan BV M ter attentie van de heer JB, met gebruikmaking van het briefpapier van zijn advocatenkantoor en per email van 31 juli 2017 via zijn kantoormailadres aan de heren B sr. en jr. en de heer JB, heeft geadviseerd over de wijziging van de statuten en de samenstelling van het bestuur, terwijl hij ook als beoogd bestuursvoorzitter hierbij in persoon betrokken was. Uit beide e-mails blijkt niet dat verweerder niet langer als advocaat, maar als beoogd bestuurslid van klaagster optrad. Uit de na 28 augustus 2017 door verweerder gevoerde correspondentie blijkt evenmin dat diens bemoeienissen (enkel) geschiedden vanuit zijn hoedanigheid als beoogd bestuurslid. Van enig overleg met het zittende bestuur over zijn advieswerkzaamheden als beoogd bestuurslid is niet gebleken, terwijl verweerder gebruik bleef maken van zijn kantooremail en aldus in ieder geval onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op welk moment hij in welke hoedanigheid optrad, waarvan hem tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Het tweede onderdeel van de klacht is gegrond.
Ad onderdeel 3
5.7 De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde niet vaststellen dat verweerder eraan heeft meegewerkt dat mevrouw A en mevrouw A-M onder druk zijn gezet om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Het derde onderdeel van de klacht is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4 ;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5 ;
Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht , voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op
2 september 2019.
Griffier Voorzitter