Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-08-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:133
Zaaknummer
19-550/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Grenzen van aan de advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet overschreden. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 27 augustus 2019
in de zaak 19-551/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 8 augustus 2019 met kenmerk K19-034 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan:
1.1 De heer L is als incassomedewerker in loondienst werkzaam bij R Advocaten B.V. Verweerder en mr. B zijn bestuurders van deze vennootschap. Tussen klager en de Vereniging van Eigenaren H (hierna: “de VvE”) bestond een geschil over de betaling van de periodieke VvE-bijdragen. De VvE had klager reeds enkele malen vergeefs aangemaand tot betaling, waarna de VvE het dossier in behandeling heeft gegeven aan de heer L.
1.2 Namens de VvE heeft de heer L klager op 18 oktober 2018 een sommatiebrief gestuurd waarin hij namens de VvE betaling heeft gevorderd van een bedrag van € 571,42 binnen een termijn van 14 dagen. De heer L heeft aangezegd dat bij gebreke van tijdige betaling het gevorderde bedrag zou worden vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Bij brief d.d. 6 november 2018 heeft de heer L klager nogmaals tot betaling gesommeerd van het bedrag van € 571,42, vermeerderd met wettelijke rente ad € 0,59 en buitengerechtelijke kosten ad € 189,39, binnen een termijn van 14 dagen. De heer L heeft aangezegd dat bij gebreke van tijdige betaling zonder nadere aankondiging een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt zou worden.
1.3 Klager heeft de – vermeende – vordering van de VvE niet voldaan.
1.4 De VvE heeft de heer L verzocht om het dossier te sluiten, hetgeen hij op 9 januari 2019 heeft gedaan.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat de heer L:
1. geen onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van de vordering, deze niet heeft bewezen en zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan frauduleus handelen;
2. een excessief bedrag heeft gevorderd aan buitengerechtelijke incassokosten en daarmee in strijd met de wet heeft gehandeld;
3. in de brief van 6 november 2018 rechtsmaatregelen heeft aangekondigd terwijl deze uiteindelijk niet zijn genomen. Daaruit blijkt dat de brieven van 18 oktober en 6 november 2018 uitsluitend zijn bedoeld om te dreigen en te intimideren;
4. de vordering alleen heeft ingesteld om er zelf beter van te worden, nu de vordering was gebaseerd op onjuiste informatie en een te hoog bedrag aan buitengerechtelijke kosten is gevorderd.
3 VERWEER
3.1 Klager is niet-ontvankelijk omdat de heer L geen advocaat is en dus niet is onderworpen aan het tuchtrecht. Overigens is de klacht ongegrond. De heer L mocht afgaan op de van de VvE verkregen informatie waarmee de vordering van de VvE werd onderbouwd. De heer L had geen reden om aan de juistheid van die informatie te twijfelen. Indien klager het niet eens was met de vordering, lag het op zijn weg om de vordering te betwisten, maar dat heeft hij niet gedaan.
3.2 De buitengerechtelijke kosten zijn correct berekend en gebaseerd op een vergaderbesluit van de VvE waaraan klager is gebonden.
3.3 De vordering is niet ingesteld om er zelf beter van te worden, maar is uitsluitend ingegeven door de vordering die de VvE op klager had. De VvE heeft uit strategische overwegingen besloten om geen procedure aanhangig te maken. Noch de de heer L, noch verweerder kan worden verweten dat is voldaan aan het verzoek van de VvE om het dossier te sluiten.
4 BEOORDELING
4.1 Ontvankelijkheid
De heer L is geen advocaat en derhalve niet onderworpen aan het advocatentuchtrecht. De heer L is in loondienst van R Advocaten B.V. en heeft als werknemer en onder gezag van R Advocaten B.V. werkzaamheden in de zaak tegen klager verricht. Verweerder en mr B. zijn in hun hoedanigheid van bestuurders van de vennootschap dan ook tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor het handelen van de heer L. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klager in zijn klacht kan worden ontvangen.
4.2 Beoordeling
De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij – en daarmee ook de werknemer van het advocatenkantoor, in casu de heer L - een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
4.3 Tussen klager en de VvE was sprake van een geschil over de betaling van de periodieke VvE-bijdragen. Kennelijk kan klager zich niet vinden in de standpunten die de heer L namens de VvE heeft verwoord en de (rechts)maatregelen die de heer L namens de VvE heeft aangekondigd, maar dat betekent nog niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt stond het de heer L, en in zijn plaats verweerder, vrij om namens zijn cliënt standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager. De heer L mocht daarbij afgaan op de door de VvE gegeven onderbouwing van de vordering en hoefde daarbij in beginsel geen rekening te houden met de belangen van klager.
4.4 Dat de heer L in de sommatiebrieven feiten heeft vermeld, waarvan hij de onjuistheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door de heer L namens de VvE gevorderde hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten in de visie van klager onjuist waren, lag het op de weg van klager om de vordering te weerspreken en te weerleggen. Klager heeft dat niet gedaan. De tuchtrechter is niet bevoegd om een oordeel te geven over de juistheid van een vordering. Het is aan de civiele rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de gevorderde hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Voor het – ernstige – verwijt dat de heer L zich zou hebben schuldig gemaakt aan frauduleus handelen heeft de voorzitter in hetgeen door klager en verweerder naar voren is gebracht voorts geen enkel aanknopingspunt gevonden.
4.5 De heer L heeft de belangen behartigd van de VvE en dat was ook zijn taak. Het stond de heer L voorts vrij om te voldoen aan het verzoek van de VvE om het dossier te sluiten en geen verdere maatregelen jegens klager te nemen. Dat in de brief van 6 november 2018 wel een procedure was aangezegd, maakt dit niet anders. Dat de heer L de brieven van 18 oktober en 6 november 2018 uitsluitend heeft verzonden om te dreigen en te intimideren en om er zelf beter van te worden is geenszins gebleken.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op 27 augustus 2019.
Griffier Voorzitter