Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-09-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:139
Zaaknummer
19-326/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft zijn werkzaamheden in een zaak opgeschort wegens een verschil van mening omtrent de in te stellen vordering. Niet gebleken dat de advocaat opdracht heeft gekregen om de concept-dagvaarding uit te brengen. Advocaat heeft enige tijd daarna zijn werkzaamheden in alle zaken opgeschort wegens onbetaalde rekeningen. Deze opschorting heeft geen invloed op de eerste zaak omdat de werkzaamheden in die zaak op inhoudelijke gronden reeds was opgeschort.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
Van 2 september 2019
in de zaak 19-326/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Per webformulier van 12 juli 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van klaagster, verder te noemen de heer V, bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Per email aan de raad van 24 mei 2019 met kenmerk K18-083 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 juli 2019 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerder. Als toehoorder is verschenen mr. Z., kantoorgenoot van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de email van de deken van 24 mei 2019, met bijlagen;
- de brief van verweerder d.d. 13 juni 2019, met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Het kantoor van verweerder heeft klaagster in de periode van juli 2016-april 2018 in meerdere zaken bijgestaan. Een kantoorgenoot van verweerder, verder te noemen mr. K., heeft op 8 mei 2017 een opdrachtbevestiging aan klaagster toegezonden betreffende zijn werkzaamheden inzake het geschil tussen (de onderneming van) klaagster en de verzekeraar betreffende de nakoming van een verzuimverzekering bij Interpolis, inzake de heer V (zaak 1). De heer V trad aanvankelijk op als gemachtigde van klaagster en heeft de klacht namens klaagster bij de deken ingediend. Per email van 29 augustus 2018 heeft de heer V aan het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant bericht dat de klachtzaak verder zou worden behandeld door mr. vd C., thans gemachtigde van klaagster. .
2.2 Klaagsters onderneming was voor rechtsbijstand verzekerd bij SRK. Het minnelijk traject tussen klaagster en Interpolis is door een medewerker van SRK behandeld. Klaagster heeft verweerder verzocht om de medewerker van de SRK tijdens het minnelijk traject op de achtergrond te begeleiden. Op 23 februari 2018 heeft SRK verweerder opdracht gegeven om Interpolis te dagvaarden tegen een fixed fee van € 3.630,-. Het kantoor van verweerder heeft in voormelde zaak op 16 augustus 2017 een factuur ad € 2.327,75, op 11 november 2017 een factuur ad € 2.044,30 op 16 januari 2018 een factuur ad € 211,75 en op 20 maart 2018 een factuur ad € 3.630,00 aan klaagster toegezonden. De declaratie van 20 maart 2018 is op 29 maart 2018 voldaan.
2.3 Op 8 november 2017 heeft mr. K een opdrachtbevestiging inzake zijn werkzaamheden in een huurgeschil van klaagster in privé met de verhuurder aan klaagster toegezonden (verder te noemen zaak 2). In zaak 2 is op 11 november 2017 een factuur ad € 264,39, op 16 januari 2018 een factuur ad €2.777,56 en op 27 maart 2018 een factuur ad € 133,10 aan klaagster toegezonden.
2.4 Verweerder schreef per email van 20 maart 2018 het volgende aan klaagster: “Er ligt echt een hele goede dagvaarding klaar. Ik ga deze nu archiveren en ik wacht wel af totdat ik groen licht krijg om deze uit te brengen dan wel een goede specificatie van de vordering (beter dan de mijne, de beste toe nu toe). Heel erg frustrerend dat ik die dagvaarding niet kan uitbrengen”.
2.5 Een kantoorgenote van verweerder schreef per email van 26 maart 2018 om 16:15 uur het volgende aan klaagster : “Nu (onderneming klaagster) duidelijk niet van zins is onze declaraties te voldoen, zien wij ons genoodzaakt onze werkzaamheden voor (onderneming klaagster) op te schorten, in afwachting van uw voldoening van onze openstaande declaraties “. De heer V heeft namens klaagster per email van 26 maart 2018 het volgende geantwoord: “Nu is het echt genoeg geweest. U kunt alle lopende zaken overdragen aan mr. (….) ook de toevoeging overdragen van SRK aan (…..) advocaten. zal gelijk (….) advocaten op de hoogte gaan brengen. Wilt u zo vriendelijk zijn om (verweerder) te zeggen dat hij kan stoppen met zijn dagvaarding. En ik zal u vanaf nu in mijn spam filter plaatsen.
2.6 De gemachtigde van klaagster schreef per email van 8 juni 2018 het volgende aan verweerder: “SRK is niet bereid op haar kosten in te stemmen met overdracht van het dossier naar mijn kantoor, omdat de reden voor uw stopzetting en onttrekking haar oorzaak vindt in ‘een verschil van inzicht over de redelijke kans op succes voor een deel van de vordering van de verzekerde’. Ik lees in de mails evenwel dat de reden is het niet betalen van openstaande declaraties. Kunt u mij duidelijkheid verschaffen?” Verweerder antwoordde hierop onder meer het volgende : “De reden om mijn werkzaamheden op te schorten is mijnerzijds de betalingsweigering van mijn facturen. (…..) Het beste voor cliënte is, dat zij mijn facturen betaalt en dat ik de Interpoliszaak voor haar aanbreng. De zaak wordt verder door SRK betaalt en anders draait cliënte daar zelf voor op. Hoewel er mijnerzijds sprake is van een vertrouwensbreuk met cliënte ben ik hiertoe op pragmatische gronden bereid, wanneer ik betaalt krijg en de zaken verder afdoe met (klaagster) persoonlijk. (…..)”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder zijn werkzaamheden in de kwestie van de eenmanszaak van klaagster tegen Interpolis heeft opgeschort om zodoende op oneigenlijke wijze betaling te krijgen van declaraties van zichzelf en van zijn kantoorgenoot in andere zaken
4 VERWEER
Het verweer luidt -zakelijk weergegeven- als volgt.
4.1 Het kantoor van verweerder heeft (de onderneming van) klaagster in zes verschillende zaken bijgestaan. Alle declaraties zijn voldaan totdat tussen verweerder en de heer V een dispuut ontstond over de inhoud en omvang van de vordering jegens Interpolis. Op dat moment stond er een bedrag ad € 8.500,- aan declaraties open. Betalingsweigering was voor het kantoor van verweerder een van de redenen om de werkzaamheden per direct op te schorten. Hierna is veelvuldig gecorrespondeerd over de opeenstaande declaraties en is door verweerder en zijn kantoorgenoot mr. K een bezoek aan het kantoor van de heer V gebracht. Toen tijdens dit gesprek door verweerder en zijn kantoorgenoot werd vastgesteld dat er sprake was van falsificatie (de heer V trachtte middels een door hem vervalste factuur te onderbouwen dat door het kantoor van verweerder dubbel zou zijn gefactureerd) van de declaraties van het kantoor van verweerder is door de heer V een bedrag van € 5,.000,- overgemaakt. Hierna stond nog een bedrag van € 3.500,- open. Het resterende bedrag is middels een vaststellingsovereenkomst tegen finale kwijting over en weer tussen klaagster en het kantoor van verweerder teniet gegaan, tegen betaling van € 3.000,-.
4.2 Verweerder heeft in de zaak tegen Interpolis in februari 2018 van SRK opdracht gekregen om de dagvaarding uit te brengen. Verweerder heeft de dagvaarding niet uitgebracht op grond van de navolgende redenen::
1. de heer V gaf aan een andere advocaat in de arm te willen nemen;
2. verweerder verschilde met de heer V van mening over de omvang van de tegen Interpolis in te stellen vordering (inzake niet opgenomen vakantiedagen van de heer V);
3. verweerder heeft nimmer opdracht van klaagster gekregen om de dagvaarding uit te brengen.
4.3 Het is juist dat verweerder in zijn algemeenheid een beroep op opschorting van zijn werkzaamheden heeft gedaan, op het moment dat de heer V namens klaagster aangaf geen facturen meer te zullen betalen. Het ging om een openstaand bedrag van € 8.500,- . Toen tijdens het gesprek met de heer V bleek dat door hem declaraties van het kantoor van verweerder werden gefalsificeerd was er sprake van een vertrouwensbreuk, waardoor verweerder klaagster niet langer kon bijstaan. Verweerder heeft hiervan melding gemaakt aan SRK. Deze stelde zich op het standpunt dat er maar éénmaal een advocaat kon worden aangewezen en gaf geen toestemming voor de overdracht van het dossier. Tussen kaagster en het kantoor is een regeling getroffen waarbij partijen tegen betaling van een bedrag van € 3.000,- door klaagster, elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend.
5 BEOORDELING
5.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij zijn werkzaamheden in de zaak van kaagster tegen Interpolis heeft opgeschort om op oneigenlijke wijze betaling te krijgen van in andere zaken nog onbetaalde declaraties van zijn kantoor.
5.2 Verweerder heeft op 23 februari 2018 van SRK opdracht gekregen om een dagvaarding tegen Interpolis uit te brengen. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat verweerder een concept dagvaarding heeft opgesteld, maar dat tussen klaagster en verweerder een dispuut is ontstaan over de omvang van de in te stellen vordering. Het dispuut had betrekking op door de heer V niet opgenomen vakantiedagen. Vast staat dat verweerder per email van 20 maart 2018 aan klaagster heeft geschreven de door hem opgestelde dagvaarding te willen uitbrengen, maar dat hij zou wachten totdat hij groen licht kreeg om deze uit te brengen. Klaagster heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd, noch bewijs daarvan overgelegd, waaruit blijkt dat klaagster verweerder opdracht heeft gegeven om de dagvaarding uit te brengen. Op grond van het bovenstaande stelt de raad vast dat verweerder zijn werkzaamheden in de zaak van klaagster tegen Interpolis reeds op 20 maart 2018 op grond van een inhoudelijk verschil van mening heeft opgeschort.
5.3 Vast staat dat na 20 maart 2018 een declaratiegeschil tussen klaagster en verweerder is ontstaan, waarbij door een kantoorgenote van verweerder per email van 26 maart 2018 aan klaagster te kennen is gegeven dat alle werkzaamheden werden opgeschort totdat de openstaande declaraties van het kantoor van verweerder zouden zijn voldaan.
5.4 Hoewel de mail van 26 maart 2018 van het kantoor van verweerder betrekking had op alle dossiers die bij het kantoor van verweerder in behandeling waren, betekent dit niet dat de werkzaamheden in het dossier van klaagster tegen Interpolis om die reden zijn opgeschort, aangezien verweerder reeds op 20 maart 2018 te kennen had gegeven de zaak op grond van inhoudelijke gronden op te schorten. Nu de werkzaamheden van verweerder in de zaak van klaagster tegen Interpolis op 26 maart 2016 reeds waren opgeschort in afwachting van goedkeuring van klaagster om de dagvaarding uit te brengen, kan de raad niet vaststellen dat verweerder zijn werkzaamheden in die zaak heeft opgeschort om op oneigenlijke gronden betaling van declaraties in andere zaken te krijgen.
5.5 De raad zal de klacht op grond van het bovenstaande ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht ongegrond;
Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht , voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2019.
Griffier Voorzitter