Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:92

Zaaknummer

180308

Inhoudsindicatie

Klager is niet-ontvankelijk in zijn beroep, omdat hij het beroepschrift buiten de beroepstermijn heeft ingediend bij het hof

Uitspraak

BESLISSING

van 10 mei 2019

in de zaak 180308

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 29 oktober 2018, onder nummer 18-510/A/A, aan partijen toegezonden op 29 oktober 2018. In deze beslissing is de klacht van klager tegen verweerster in alle onderdelen ongegrond verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:205.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift van 27 november 2018 van klager is op 29 november 2018 door de griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van 6 december 2018 van klager;

-    het verweerschrift van 26 februari 2019 van verweerster;

-    de brief met bijlagen van 26 maart 2019 van verweerster;

-    de brief met bijlagen van 27 maart 2019 van klager, waarin klager onder meer schrijft niet ter zitting te kunnen verschijnen omdat zijn enkel in het gips zit.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 april 2019, waar verweerster is verschenen. Klager is met bericht van verhindering niet verschenen.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij in de procedure in hoger beroep tegen [zorgverzekeraar] “ondanks toezeggingen nimmer een sociaal rapport c.q. pleidooi heeft ingebracht”;

b) zij klager niet op de hoogte heeft gesteld van de zitting in hoger beroep en hem heeft gedwongen akkoord te gaan met een betalingsregeling van € 40 per maand;

c) zij steeds heeft gezegd dat zij bezig was met (het voorbereiden van) een procedure over de langdurigheidstoeslag en de trajectvergoeding, terwijl dat niet zo was;

d) zij “klager heeft laten barsten” ter zake de afwijzing door de gemeente van de aanvraag van klager om bijzondere bijstand voor het maken van foto’s door de tandarts;

e) het contact met verweerster na de zitting bij de rechtbank moeizamer werd; verweerster snauwde klager af als hij haar ergens op aansprak;

f) zij steeds weken te laat achter de aanmeldingen bij het CAK van klager als wanbetaler is aangegaan;

g) zij had toegezegd dat zij klager zou helpen bij het doen van aangifte tegen een deurwaarder, maar dat “jarenlang met smoesjes heeft afgehouden” en uiteindelijk niet heeft gedaan;

h) zij pas toen klager zei dat hij zou overstappen naar een andere advocaat  ging bijdraaien en beloofde contact op te nemen met [zorgverzekeraar] en het CAK. Verweerster heeft daarna bericht dat het geregeld was en klager binnen zes weken achterstallige toeslagen zou ontvangen van de Belastingdienst, wat niet waar bleek;

i) “klager toen hij zijn dossier kreeg is gebleken dat verweerster zijn vragen over de jarenlang ten onterechte opgelegde boetes door het Zorginstituut niet naar waarheid heeft beantwoord”;

j) zij heeft toegezegd de foto’s van de meterstanden in te brengen in de procedure bij de Huurcommissie, maar dit heeft nagelaten;

k) zij nog steeds beschikt over papieren die aan klager toebehoren, maar weigert deze papieren aan de opvolgend advocaat van klager te verstrekken.

 

4    BEOORDELING

4.1    Uit artikel 56, eerste lid, Advocatenwet blijkt dat van de beslissingen van de raad gedurende dertig dagen na de verzending van die beslissing hoger beroep kan worden ingesteld bij het Hof van Discipline. Vervolgens bepaalt artikel 56, derde lid, Advocatenwet dat de memorie, waarbij het beroep wordt ingesteld, bij de griffier van het Hof van Discipline wordt ingediend.

4.2    De verantwoordelijkheid dat het beroepschrift tijdig wordt ingediend, rust op degene die het beroepschrift indient. In deze zaak is dat klager. Hij moet ervoor zorgen dat het beroepschrift de griffier van het hof op tijd – dus binnen dertig dagen - bereikt.

4.3    Uit de beslissing van de raad in de onderhavige zaak blijkt dat de beslissing van de raad op 29 oktober 2018 is verzonden aan klager. Klager had er daarom voor moeten zorgen dat de griffie van het hof zijn beroepschrift uiterlijk op 28 november 2018 had ontvangen.

4.4    Uit de ontvangststempel op het per post gestuurde beroepschrift van klager blijkt dat de griffie van het hof het beroepsschrift op 29 november 2018 heeft ontvangen. Dat is buiten de beroepstermijn. Klager heeft geen redenen aangevoerd waarom hij zijn beroepschrift niet eerder kon indienen. Ook anderszins is het hof niet gebleken van een reden waarom het beroepschrift nog na de beroepstermijn mocht worden ingediend. Het beroepschrift van klager kan dus niet in behandeling worden genomen. Klager wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:       

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 18-510/A/A.

 

Aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mrs. A.J.M.E. Arpeau en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2019.

De beslissing is verzonden op 10 mei 2019.