Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-06-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:88

Zaaknummer

190078

Inhoudsindicatie

Beklag artikel 13 Advocatenwet. Deken heeft verzoek om aanwijzing advocaat afgewezen omdat voor de bewuste procedures geen bijstand van een advocaat vereist is. Voor zover verzoeker om aanwijzing heeft gevraagd voor een “gezondheidsrechterlijke kwestie”, heeft de deken dit verzoek bij gebrek aan verdere informatie afgewezen. Beklag ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING                                 

van 3 juni 2019

in de zaak 190078

 

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

de deken

 

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 18 januari 2019. Bij brief van 1 maart 2019 heeft klager zich bij het hof beklaagd over deze afwijzing.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE

2.1    De brief van klager van 1 maart 2019 is op 1 maart 2019 per e-mail bij de griffie van het hof binnengekomen.

2.2    Het hof heeft verder kennisgenomen van:

    - de e-mail van klager (met bijlage) van 14 maart 2019;

    - de brief van de deken van 12 april 2019;

    - de e-mails van de deken (met bijlagen) van 24 april 2019 (9:19 en 9:54 uur).

2.3    Op 3 mei 2019 heeft het hof het beklag in raadkamer behandeld.

 

3    FEITEN

    Het volgende staat vast:

3.1    Klager heeft op 1 oktober 2018 een e-mailbericht toegezonden aan de Rechtbank Rotterdam over het niet honoreren van een aanvraag voor een kort geding. In zijn e-mail heeft klager verwezen naar eerdere correspondentie die hij met deze rechtbank heeft gevoerd, voor het laatst op 24 januari 2017. De president van deze rechtbank heeft het e-mailbericht van klager aangemerkt als een klacht in de zin van de klachtenregeling van de rechtbank. Bij brief van 2 oktober 2018 heeft de president klager bericht dat zij zijn klacht niet in behandeling neemt omdat deze gaat over een gedraging die zich langer dan 12 maanden voor het indienen van de klacht heeft voorgedaan. Volgens de klachtenregeling van de rechtbank is dit te laat.

3.2    Klager is het niet eens met die beslissing. Eind 2018 heeft hij enkele advocaten in Rotterdam benaderd om hem bij te staan in verband met een kwestie die te maken heeft met “de WGBO, onder aansprakelijkheids/gezondheidsrecht, eerder dan met letselschade” en met “tegenwerking van adequate afdelingen binnen diverse ziekenhuizen”. Deze advocaten hebben klager meegedeeld dat zij hem niet van dienst kunnen zijn.

3.3      Bij e-mail van 5 december 2018 heeft klager de deken in het arrondissement Rotterdam gevraagd een advocaat aan hem toe te wijzen omdat hij een zaak aanhangig moet maken bij het Gerechtshof Den Haag. De Rotterdamse deken heeft dit verzoek toegezonden aan de Haagse deken met de vraag het verzoek van klager in behandeling te nemen. Vervolgens heeft het secretariaat van de deken klager herhaalde malen gevraagd zijn verzoek toe te lichten en duidelijk te maken om welk soort (rechts)zaak het gaat, in welke plaats de zaak zich moet afspelen, wat het belang van klager is bij het beginnen van een procedure en om welke reden klager er niet in slaagt zelf een advocaat te vinden. Klager heeft meegedeeld dat het gaat om een “gezondheidsrechterlijke kwestie” en een “gezondheidsrechterlijke kort geding procedure”.

3.4    Bij e-mail van 9 januari 2019 heeft klager een kopie van de genoemde beslissing van de president van de Rechtbank Rotterdam aan de deken toegezonden. Daarbij heeft hij meegedeeld dat die beslissing de aanleiding vormt voor het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag. In reactie daarop heeft het secretariaat van de deken klager bij e-mail van 10 januari 2019 nogmaals gevraagd zijn verzoek nader te toe te lichten. Klager heeft bij e-mail van dezelfde dag gereageerd en herhaald dat het gaat om een “gezondheidsrechterlijke kwestie”.

 

4    BEOORDELING

4.1    Het hof moet beoordelen of de deken het verzoek van klager terecht heeft afgewezen. Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende de deken vragen een advocaat aan te wijzen om hem/haar bij te staan, maar dat kan alleen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand alleen door een advocaat kan worden verleend en de rechtzoekende niet (tijdig) een advocaat bereid vindt om in zo’n zaak zijn/haar diensten te verlenen. De deken kan zo’n verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen, bijvoorbeeld als de procedure die de rechtzoekende wil beginnen geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    Uit de informatie die klager aan de deken heeft toegezonden, heeft de deken begrepen dat klager een advocaat zoekt voor drie soorten procedures. Voor zover klager hoger beroep wil instellen tegen de genoemde beslissing van de president van de Rechtbank Rotterdam, heeft de deken overwogen dat de klachtenregeling van deze rechtbank geen hoger beroep mogelijk maakt, zodat toewijzing van een advocaat voor een procedure in hoger beroep niet nodig is. Als klager bezwaar wil maken tegen de genoemde beslissing, zou hij volgens de deken wel contact kunnen opnemen met de Nationale Ombudsman, maar daarvoor is geen bijstand van een advocaat vereist. Bovendien heeft de deken overwogen dat klager te weinig belang heeft bij zijn verzoek omdat de weigering van de voorzieningenrechter om een datum voor een kort geding vast te stellen een rechterlijke beslissing is, waarover niet in een klachtprocedure kan worden geklaagd, terwijl de klacht te laat is ingediend, zodat het instellen van hoger beroep geen redelijk doel dient.

Voor zover klager heeft gevraagd om toewijzing van een advocaat voor een letselschadezaak, heeft de deken overwogen dat hij ondanks herhaalde verzoeken niet heeft kunnen vaststellen waar de procedure over zou gaan, welk belang klager daarbij heeft en in welke plaats die procedure zich zou moeten afspelen. Omdat hij door dit gebrek aan informatie niet heeft kunnen vaststellen dat klager voldoet aan de voorwaarden die artikel 13 Advocatenwet stelt aan een verzoek om aanwijzing van een advocaat, heeft de deken ook dat verzoek afgewezen.

4.3    Het hof constateert dat klager in zijn beklag geen nadere informatie heeft gegeven om zijn verzoek verder toe te lichten. Naar het oordeel van het hof had dat wel op zijn weg gelegen, zeker ten aanzien van de “gezondheidsrechterlijke kwestie”. Uitgaande van de informatie die klager heeft verstrekt, is het hof van oordeel dat de deken het verzoek van klager om toewijzing van een advocaat terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het beklag ongegrond zal worden verklaard. 

   

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 18 januari 2019

ongegrond.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2019. 

De beslissing is verzonden op 3 juni 2019.