Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-01-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:97
Zaaknummer
180134
Inhoudsindicatie
Herstelbeslissing. Per abuis was in het dictum tweemaal een reiskosten veroordeling opgenomen en geen griffierecht opgenomen.
Uitspraak
Herstelbeslissing
van 25 januari 2019
in de zaak 180134
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE BESLISSING WAARVAN HERSTEL
Het Hof van Discipline (verder: het hof) heeft in zijn beslissing van 11 januari 2019, gewezen onder nummer 180134, de beslissing van 23 april 2018 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder: de raad), gewezen onder nummer 17-827/DB/ZWB, vernietigd voor zover klachtonderdeel 3 daarin ongegrond was verklaard. Het hof heeft klachtonderdeel 3 gegrond verklaard en verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerder is door het hof veroordeeld tot betaling van de reiskosten van klager van € 50,-, het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 1.000,- van de Nederlandse Orde van Advocaten. Voor het overige heeft het hof de beslissing van de raad bekrachtigd.
2 HET HERSTEL
Abusievelijk heeft het hof in het dictum onder “BESLISSING” tweemaal opgenomen: “- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van
€ 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald; (onderstreping hof)”. Daarbij heeft het hof verzuimd om, zoals geoordeeld onder r.o. 5.15, in het dictum op te nemen dat verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager. Omdat het hof bedoeld heeft verweerder eenmalig in de reiskosten van klager van € 50,- te veroordelen en verweerder daarnaast te veroordelen in de betaling van het griffierecht van € 50,-, zal het hof deze kennelijke fout in het dictum herstellen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
herstelt voornoemde beslissing van 11 januari 2019, gewezen onder nummer 180134, in die zin dat het dictum van die beslissing luidt:
“Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 23 april 2018 onder nummer 17-827/DB/ZWB, voor zover daarbij klachtonderdeel 3 ongegrond is verklaard;
in zoverre opnieuw recht doende:
- verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- bekrachtigt de beslissing voor het overige;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van
€ 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald..”
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken voorzitter, mrs. P.T. Gründemann en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2019.
De beslissing is verzonden op 25 januari 2019.