Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-06-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:107
Zaaknummer
190032
Inhoudsindicatie
Klacht eigen advocaat. Verweerster heeft afspraken over de wijze waarop door haar bijstand zou worden verleend niet schriftelijk vastgelegd. Verweerster heeft tot in een vrij laat stadium onduidelijkheid laten bestaan of zij klaagster zou vergezellen bij de zitting. Verweerster had, in het bijzonder gelet op de ongebruikelijke aanpak van de zaak, haar voorstellen voor de wijze van bijstand tijdig met klaagster moeten bespreken en schriftelijk dienen te bevestigen. Bekrachtiging beslissing Raad, bekrachtiging waarschuwing. Proceskostenveroordeling.
Uitspraak
BESLISSING
van 14 juni 2019
in de zaak 190032
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
gemachtigde: [naam gemachtigde]
tegen:
klaagster
gemachtigde: mr. J.C.J. Smallenbroek
1. HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 7 januari 2019, gewezen onder nummer 18-301/DH/RO. Deze beslissing is op 7 januari 2019 aan partijen toegezonden. De raad heeft klachtonderdeel a) ten dele gegrond verklaard, klachtonderdeel b) ongegrond verklaard en aan verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2019:2.
2. HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1. Het beroepschrift van de gemachtigde van verweerster, waarbij verweerster van deze beslissing van de raad in hoger beroep is gekomen, is op 6 februari 2019 per fax en op 7 februari 2019 per post door de griffie van het hof ontvangen.
2.2. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 april 2019. Verweerster en klaagster zijn ter zitting met hun gemachtigden verschenen. De gemachtigden van verweerster en klaagster hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.
3. KLACHT EN OMVANG VAN HET HOGER BEROEP
3.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster als volgt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:
a) Verweerster heeft klaagster niet goed bijgestaan en heeft klaagster in de steek gelaten. Verweerster heeft klaagster pas een uur voor de zitting laten weten dat zij haar niet ter zitting bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) zou bijstaan, hetgeen beter zou zijn voor de zaak. Door toedoen van verweerster was klaagster bijna te laat op de zitting gekomen.
b) Verweerster heeft klaagster verzocht om € 50 te betalen, terwijl klaagster was doorverwezen naar verweerster door [Juridisch adviesbureau] en daarom het eerste half uur gratis zou zijn.
3.2. Verweerster is in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de raad, voor zover de klacht gegrond is verklaard en aan haar een maatregel is opgelegd. Verweerster heeft in haar beroepschrift grieven aangevoerd tegen de beoordeling van de raad en tegen de oplegging van de maatregel.
3.3. Verweerster en haar gemachtigde hebben ter zitting – kort samengevat – betoogd dat het weliswaar juist is dat verweerster de met klaagster gemaakte afspraken niet schriftelijk heeft bevestigd, maar dat deze afspraken niettemin duidelijk waren voor klaagster. Verweerster heeft voorts lering getrokken uit de gang van zaken en daarover spijt betuigd. Het opleggen van een maatregel voert daarom te ver.
3.4. Klaagster en haar gemachtigde hebben ter zitting betoogd dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
4. FEITEN
4.1. Tegen de door de raad vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht zodat het hof deze feiten bij de beoordeling tot uitgangspunt neemt. Deze feiten zijn:
4.2. Klaagster heeft zich in verband met een bestuursrechtelijke kwestie met betrekking tot kinderopvangtoeslag gewend tot [Juridisch adviesbureau]. Verweerster is als advocaat geregistreerd bij [Juridisch adviesbureau]. Op de website van [Juridisch adviesbureau] staat vermeld dat het eerste gesprek van een half uur bij de aangesloten advocaten gratis is.
4.3. Klaagster had in deze bestuursrechtelijke kwestie zelf, zonder juridische bijstand, reeds bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep zou dienen bij de Afdeling op 9 oktober 2017.
4.4. Op 15 september 2017 heeft [Juridisch adviesbureau] verweerster laten weten dat klaagster naar haar was doorverwezen. Diezelfde dag heeft de secretaresse van verweerster contact opgenomen met klaagster en een afspraak gemaakt voor 21 september 2017. De secretaresse heeft daarbij aan klaagster meegedeeld dat voor het gesprek € 50,- in rekening gebracht zou worden.
4.5. Op 21 september 2017 hebben klaagster en verweerster elkaar gesproken op het kantoor van verweerster.
4.6. Verweerster heeft voor klaagster een toevoeging aangevraagd.
4.7. Bij besluit van 10 oktober 2017 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging toegekend en de eigen bijdrage vastgesteld op € 770,-. Verweerster heeft deze eigen bijdrage niet bij klaagster in rekening gebracht.
4.8. Op 22 januari 2018 heeft de deken met klaagster en verweerster gesproken.
5. BEOORDELING
5.1. Het hof is met betrekking tot klachtonderdeel a) met de raad van oordeel dat, bij gebrek aan schriftelijke vastlegging van de afspraken over de wijze waarop door verweerster bijstand zou worden verleend, niet kan worden vastgesteld welke afspraken zijn gemaakt. De versies over de inhoud van de afspraken lopen immers uiteen. Dit valt in de risicosfeer van verweerster, van wie mocht worden verwacht dat zij dergelijke afspraken schriftelijk vastlegt.
5.2. Aan de overwegingen van de raad over dit klachtonderdeel, in paragraaf 5.2 van de beslissing, voegt het hof het volgende toe. Voor het schriftelijk vastleggen van de afspraken bestond temeer aanleiding, daar de aanpak van de zaak door verweerster als ongebruikelijk moet worden aangemerkt. In de visie van verweerster zou zij slechts beperkte bijstand verlenen, namelijk alleen advies op de achtergrond. Verweerster zou ter zitting in hoger beroep niet namens klaagster het woord voeren. Desgewenst zou verweerster klaagster wel willen vergezellen naar de zitting als klaagster dat graag wilde. In de bespreking vlak voor de zitting heeft verweerster echter aangegeven dat niet nodig te vinden. Volgens verweerster heeft klaagster toen geen bezwaar gemaakt. Ter zitting bij het hof heeft klaagster echter aangegeven dat zij zich overvallen voelde door die boodschap. Zij was perplex en geschrokken. Verweerster heeft aldus tot in een vrij laat stadium onduidelijkheid laten bestaan over de vraag of zij klaagster al dan zou vergezellen bij de zitting bij de Afdeling. Verweerster had dan ook, in het bijzonder gelet op deze ongebruikelijke aanpak van de zaak, haar voorstellen voor de wijze van bijstand tijdig met klaagster moeten bespreken en vervolgens schriftelijk aan haar dienen te bevestigen.
5.3. Voor het overige geeft het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan de beoordeling van de raad. Het hof sluit zich aan bij deze beoordeling. Dit betekent dat de bezwaren van verweerster tegen de opgelegde maatregel door de raad worden verworpen en dat deze beslissing dient te worden bekrachtigd.
Anders dan de raad ziet het hof geen aanleiding om verweerster niet te veroordelen in de proceskosten. Omdat het hof de beslissing waarin een maatregel is opgelegd bekrachtigt, zal het hof verweerster daarom op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:
a) € 50,- reiskosten van klaagster;
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerster.
Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 augustus 2018, gewezen onder nummer 17-723/DH/RO, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, mrs. H. van Loo en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.
De beslissing is verzonden op 14 juni 2019.