Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-08-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:123

Zaaknummer

180309

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder dat hij in twee strafzaken is tekortgeschoten bij behartiging van zijn belangen, te weten in de strafzaak in 2011/2012 als ook in de strafzaak in 2015. De raad oordeelt klager ex artikel 46g lid 1 sub a Aw niet-ontvankelijk ten aanzien van de eerste strafzaak wegens overschrijding van de driejaarstermijn. Naar het oordeel van de raad kan niet worden vastgesteld dat verweerder de tweede strafzaak onjuist heeft aangepakt of daarin klager niet naar behoren heeft geadviseerd. Klager heeft ervoor gekozen om na afstemming met verweerder zijn hoger beroep alsnog in te trekken. Naar het oordeel van de raad was op voorhand niet uit te sluiten dat bij een ongewijzigde proceshouding en een enkele spijtbetuiging sprake was van een risico op een hogere straf voor klager terwijl bij een gewijzigde proceshouding weliswaar de persoonlijke omstandigheden meegenomen zouden kunnen worden maar dat het ook zou inhouden meewerken aan een eventueel multidisciplinair onderzoek. Dat weigerde klager. Naar het oordeel van de raad kan in het midden blijven of verweerder in de gegeven omstandigheden verplicht was om pro-actief met klager de verblijfsrechtelijke gevolgen van zijn proceshouding te bespreken. Gelet op de ondergrens van een strafmaat van veertien maanden met verblijfsrechtelijke gevolgen en de reeds aan klager opgelegde straf van zes jaar was sprake van een zover verwijderd verband daartussen dat verweerder dit niet met klager behoefde te bespreken en vast te leggen. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING

van 30 augustus 2019

in de zaak 180309

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1.    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 20 augustus 2018, gewezen onder nummer 17-1013. Deze beslissing is op 20 augustus 2018 aan partijen toegezonden. De raad heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel a) voor zover het de strafzaak van klager uit 2011/2012 betreft en klachtonderdeel a) voor het overige ongegrond verklaard. De raad heeft voorts klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond verklaard.

Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2018:242.

 

2.    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1.    Het beroepschrift van klager op 19 september 2018 door de griffie van het hof ontvangen.

2.2.    Het hof heeft voorts kennisgenomen van:

-    het dossier van de raad;

-    de brief met bijlagen van 19 september 2018 van de gemachtigde van klager;

-    de brief met bijlagen van 29 oktober 2019 van de gemachtigde van klager;

-    het verweerschrift met bijlagen van 7 januari 2019 van verweerder;

-    een aanvullend stuk van klager, overgedragen door de gemachtigde van klager aan de griffie op 5 juni 2019;

-    de brief met bijlagen van 20 juni 2019 van de gemachtigde van klager.

2.3.    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 1 juli 2019. Klager is met zijn gemachtigde (tevens zijn moeder), mevrouw [N.], verschenen. Voorts is verschenen verweerder, bijgestaan door mr. [H.], advocaat te Arnhem en kantoorgenoot van verweerder. De gemachtigde van klager heeft pleitaantekeningen aan het hof overgelegd.

 

3.    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) de twee strafzaken van klager in hoger beroep in 2011/2012 en in 2015 onjuist aan te pakken waardoor hij klager in zijn belangen heeft geschaad;

b) klager onvoldoende in te lichten over de kans van slagen in hoger beroep in de tweede strafzaak, hem te adviseren om zijn hoger beroep in te trekken zonder daarbij rekening te houden met de grote verblijfsrechtelijke gevolgen daarvan voor klager;

c) klager onvoldoende in de gelegenheid te stellen om een weloverwogen beslissing nemen over intrekking van zijn hoger beroep in de tweede strafzaak door kort voor de zitting een gesprek met klager te voeren. Daardoor heeft klager niet kunnen overleggen met zijn moeder of een second opinion advocaat kunnen raadplegen;

d) na te laten zijn advies om in de tweede strafzaak het hoger beroep in te trekken met de moeder van klager te bespreken, waardoor hij in strijd heeft gehandeld met de aan haar door klager verstrekte machtiging van 14 april 2015 dat zij eerst alles met betrekking tot de strafzaak in hoger beroep met zijn advocaat kan bespreken.

 

4.    FEITEN

In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

 

5.    BEOORDELING

Het onderzoek in hoger beroep geeft geen aanleiding voor het hof tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de beoordeling van de raad. Het hof sluit zich aan bij deze beoordeling en neemt die over. De grieven tegen de beoordeling door de raad worden door het hof verworpen. Het hof zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 augustus 2018, gewezen onder nummer 17-1013.

Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en G.J.L.F. Schakenraad, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2019.

griffier        voorzitter

De beslissing is verzonden op 30 augustus 2019.