Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:187

Zaaknummer

18-936/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht is deels niet-ontvankelijk ex artikel 46g, lid 1 onder a en deels kennelijk ongegrond bevonden.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 29 mei 2019

in de zaak 18-936/DH/RO

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 14 november 2018 met kenmerk R 2018/89 edl/mb, door de raad ontvangen op 15 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager in het verleden gedurende langere tijd bijgestaan in diverse zaken.

1.2    Per 1 juli 2013 is verweerder van beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gewisseld.

1.3    Bij brief van 19 februari 2014 heeft verweerder aan klager bericht dat er in één van de zaken van klager iets mis was gegaan bij het gerechtshof dan wel bij zijn kantoor “in die zin dat het griffierecht niet tijdig betaald bleek te zijn”.

1.4    Klager heeft over het niet tijdig betalen van het griffierecht eerder een klacht ingediend, welke door de raad op 18 januari 2016 gedeeltelijk gegrond is verklaard (zaak R 4678/14.262).

1.5    Bij brief van 8 juni 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij niet heeft gereageerd op het verzoek van klager om verstrekking van de gegevens van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Klager stelt dit verzoek bij brief van 4 februari 2014 te hebben gedaan.

b)    hij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet op orde heeft.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat het niet tijdig betalen van het griffierecht in 2013 een beroepsfout is, waarover klager reeds een klacht heeft ingediend, welke klacht op dit punt gegrond is verklaard. Onderhavige klacht ligt in het verlengde hiervan.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klaagschrift niet-ontvankelijk is indien dit wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het eerste klachtonderdeel betreft het handelen of nalaten van verweerder in de periode 2013/2014, terwijl de klacht eerst in 2018 is ingediend. Aangezien door klager al in 2014 over deze kwestie met de deken is gecorrespondeerd, is de termijnoverschrijding naar het oordeel van de voorzitter niet verschoonbaar. Klager is in dit klachtonderdeel derhalve niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Met betrekking tot dit klachtonderdeel overweegt de voorzitter dat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet kan worden geoordeeld dat verweerder zijn verzekering niet op orde heeft. Integendeel. Verweerder heeft aangetoond dat hij de door hem gemaakte fout al op 20 december 2013 aan zijn verzekeraar heeft gemeld, zodat hij heeft gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht. Tevens heeft hij aangetoond doorlopend verzekerd te zijn geweest. Dat er tussen de opvolgend verzekeraars discussie bestaat wie gehouden is tot dekking, is iets dat zich buiten de invloedssfeer van verweerder afspeelt.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a en 46 j Advocatenwet, dan ook gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 29 mei 2019.