Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-01-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:186
Zaaknummer
18-293/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 7 januari 2019
in de zaak 18-293/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 27 juni 2018 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 14 december 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 12 april 2018 met kenmerk K277 2017 dk/sh, door de raad ontvangen op 19 april 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 27 juni 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 27 juni 2018 verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 24 juli 2018, door de raad ontvangen op diezelfde datum, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 5 november 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door mr. drs. T.P. Sarneel.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet zich richt en van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gegrond, alsmede van het verzetschrift van klager van 24 juli 2018.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Verweerster heeft een arts ouderengeneeskunde (hierna: de arts) bijgestaan in een procedure voor het Medisch Tuchtcollege. De arts heeft de moeder van klager (onder meer) begeleid in haar stervensproces. De medische tuchtklacht tegen de arts is ingesteld door klager.
2.2 In het verweerschrift in de medische tuchtklacht heeft verweerster het volgende geschreven:
“(…) [Arts] begrijpt dat het zeer pijnlijk is om een ouder te moeten verliezen, maar het is in casu onterecht om dit [arts] te verwijten. (…)”
2.3 De medische tuchtklacht is op 8 november 2017 mondeling behandeld.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster in het verweerschrift in de medische tuchtklacht heeft geschreven dat de arts begrijpt dat het zeer pijnlijk is om een ouder te verliezen, maar dat het onterecht is om de arts daarvan een verwijt te maken. Volgens klager heeft verweerster gebruik gemaakt van “de drogreden van de persoonlijke aanval” en van “de drogreden van het onjuist oorzakelijk verband”. Verweerster heeft verder “direct op de man” gespeeld. Volgens klager heeft verweerster een verband gelegd “tussen twee zaken die misschien wel waar zijn maar waartussen geen oorzakelijk verband bestaat”. Volgens klager heeft verweerster zich bediend van bedrieglijke redeneringen en van een serie “aantoonbaar geschreven onwaarheden die gebruikt zijn om een publiek orgaan te bedriegen hetgeen mogelijk strafwaardig is”.
b) In zijn repliek van 12 januari 2018 heeft klager toegevoegd dat verweerster gebruik heeft gemaakt “van een niet op bekende feiten in elkaar gedraaide drogreden” dat klager de arts een verwijt zou maken van zijn verdriet. Klager stelt dat hij zijn medische tuchtklacht heeft onderbouwd en dat in het verweerschrift in de medische tuchtklacht “vele aantoonbare onwaarheden” zijn genoemd. Een en ander staat volgens klager los van zijn gemoedstoestand. Verweerster heeft in de medische tuchtklacht tot slot een onvolledige weergave van de feiten gegeven. Verweerster heeft door haar wijze van procesvoering in de medische tuchtklacht geprobeerd de belangen van klager te schaden.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft bevonden.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich tegen het verzet (en de klacht) verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem in overleg met zijn cliënt passend voorkomt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De vraag die in verzet voorligt is of de voorzitter terecht tot het oordeel is gekomen dat verweerster de grenzen van de vrijheid die haar toekomt als advocaat van de wederpartij, niet heeft overschreden. De raad overweegt als volgt.
5.2 Vast staat dat klager zich kennelijk niet kan vinden in de hiervoor in 2.2 weergegeven passage uit het verweerschrift in de medische tuchtklacht. Dat de gewraakte passage voor klager onwelgevallig is of als onjuist kan worden ervaren betekent nog niet dat verweerster daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft middels de door haar cliënt aangereikte informatie, diens standpunt in dat verweerschrift verwoord en daarmee de zienswijze van haar cliënt naar voren gebracht. Voor zover die zienswijze al onjuist kan zijn stond het verweerster niet alleen vrij om het standpunt van haar cliënt naar voren te brengen, maar als advocaat van haar cliënt was zij ook daartoe gehouden. De raad overweegt verder dat het niet op zijn weg ligt om over de juistheid van een ingenomen standpunt te oordelen, tenzij verweerster een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en zij het belang van klager daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Dat verweerster zich middels de passage onnodig grievend heeft uitgelaten over klager of hem anderszins op ontoelaatbare wijze heeft bejegend is de raad evenmin gebleken.
5.3 Alles overziend is de raad van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De raad verenigt zich derhalve met de beslissing van de voorzitter. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 januari 2019.