Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:151

Zaaknummer

19-201/DH/DH

Inhoudsindicatie

De raad heeft het verzoek van de deken tot schorsing van verweerster op grond van artikel 60ab Advocatenwet afgewezen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 1 juli  2019 in de zaak 19-201/DH/DH

 

naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet van:

 

verzoeker

 

tegen:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 25 maart 2019 heeft verzoeker bij de raad een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet ingediend tegen verweerster.

1.2    Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 8 april 2019, met gesloten deuren en in aanwezigheid van verzoeker, verweerster en haar gemachtigde mr. W.. De behandeling is voortgezet ter zitting van 24 juni 2019, wederom met gesloten deuren. Verschenen zijn verzoeker, vergezeld van zijn stafjurist mr. H., alsmede verweerster, vergezeld van haar gemachtigde mr. W..

1.3    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet, alsmede van:

- de e-mails met bijlagen van mr. W. aan de raad d.d. 5 en 8 april 2019;

- de e-mail van mr. W. aan de raad van 29 april 2019;

- de e-mail van verzoeker aan de raad d.d. 30 april 2019;

- de e-mail met separaat verzonden bijlagen van mr. W. aan de raad d.d. 8 mei 2019;

- de e-mail van verzoeker aan de raad d.d. 8 mei 2019;

- de e-mail met bijlage van verzoeker aan de raad d.d. 4 juni 2019;

- de e-mail van verzoeker aan de raad d.d. 5 juni 2019;

- de mail met bijlage van verweerster aan de raad d.d. 7 juni 2019;

- de e-mail met bijlage van mr. W. aan de raad d.d. 11 juni 2019;

- de fax met bijlagen van mr. W. aan de raad d.d. 19 juni 2019;

- de zijdens verweerster ter zitting van 24 juni 2019 overgelegde arbeidsovereenkomst d.d. 3 juni 2019.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Tot 25 januari 2018 oefende verweerster de praktijk uit in de vorm van een eenmanszaak. Met ingang van 25 januari 2018 is de eenmanszaak omgezet in een besloten vennootschap.

2.2    In 2018 heeft de toenmalig deken een verzoek ex artikel 60b Aw tevens houdende een dekenbezwaar tegen verweerster ingediend (zaaknummers 18-001/DH/DH en 18-005/DH/DH). Het verzoek ex artikel 60b Aw zag op het verstrekken van financiële informatie in het kader van een onderzoek naar de financiële situatie van het kantoor van verweerster. Er was namelijk beslag gelegd door de Belastingdienst op de tegoeden van verweerster bij de Raad voor Rechtsbijstand wegens een belastingschuld van verweerster van EURO 209.561,- vanwege gedurende twee jaar niet afgedragen omzetbelasting. Verweerster reageerde niet op verzoeken van de deken om informatie. De dekenklacht zag op het feit dat verweerster een dergelijke hoge belastingschuld had laten ontstaan in haar eenmanskantoor, niet reageerde op verzoeken om informatie en geen balans en staat van baten en lasten gereed had over het voorafgaande boekjaar.

2.3    Omdat verweerster in de aanloop naar de zitting de nodige financiële informatie verschafte en ook overigens liet blijken dat zij maatregelen aan het nemen was en al had genomen om haar praktijkuitoefening onder controle te krijgen, heeft de toenmalig deken het verzoek ex artikel 60b Aw ingetrokken.

2.4    De raad heeft bij beslissing van 5 maart 2018 het dekenbezwaar gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel van voorwaardelijke schorsing van vier weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Tegen de beslissing is geen hoger beroep ingesteld.

2.5    Sinds begin 2018 is verweerster diverse malen verzocht de deken te informeren over de financiële situatie van het kantoor en de ontwikkelingen met betrekking tot de belastingschuld. 

2.6    Van de door verweerster naar aanleiding van die verzoeken aangeleverde informatie is tweemaal een analyse gemaakt door de Unit FTA, maar omdat veel informatie ontbrak ontstond geen duidelijk beeld van de financiële toestand van het kantoor.

2.7    Op 25 mei 2018 heeft de Belastingdienst een faillissementsverzoek tegen verweerster ingediend. Uit dat verzoek bleek dat de belastingschuld van verweerster inmiddels was opgelopen tot een bedrag van EURO 332.427,88. Daarop heeft verweerster een verzoek tot toepassing van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) ingediend.

2.8    Bij e-mailbericht van 15 september 2018 heeft verweerster verzoeker bericht dat haar verzoek om toepassing van de WSNP was aangehouden tot eind november 2018, waardoor ook de behandeling van het faillissementsverzoek werd aangehouden.

2.9    Bij e-mailbericht van 12 december 2018 heeft verweerster verzoeker bericht dat de behandeling van haar WSNP-verzoek was aangehouden tot 8 januari 2019. Nadien heeft nog een aanhouding plaatsgevonden. Uiteindelijk is het verzoek afgewezen. Verweerster heeft tegen die beslissing beroep ingesteld.

2.10    In de periode tussen september 2018 en maart 2019 hebben alle advocaat-medewerkers het kantoor van verweerster verlaten.

2.11    Op 15 maart 2019 heeft verzoeker samen met zijn stafjurist mr. H. een bezoek gebracht aan het kantoor van verweerster. Voorafgaand aan dat bezoek had verzoeker bij verweerster financiële gegevens opgevraagd, die opnieuw door de Unit FTA zijn onderzocht.

2.12    Tijdens een bespreking tussen partijen op 18 maart 2019 bleek dat verweerster in 2018 voor haar B.V. geen omzetbelasting en geen loonbelasting had afgedragen en eerst betalingen aan de Belastingdienst verrichtte wanneer deze een dwangbevel uitgevaardigd had. Deze betalingen verrichtte zij naar haar zeggen met de ontvangen btw over het eerste kwartaal 2019 en de betalingen die zij van Cardec ontving voor de nieuwe toevoegingen.

2.13    Bij brief van 18 maart 2019 heeft verzoeker de inhoud van het op die dag tussen partijen gevoerde gesprek bevestigd en verweerster verzocht hem alle relevante financiële gegevens over de B.V. aan te leveren.

2.14    Verzoeker heeft de door hem van verweerster ontvangen informatie door de Unit FA laten beoordelen. Uit de aangeleverde gegevens bleek volgens de Unit FA dat de belastingschuld van de B.V. inmiddels ruim EURO 87.000,- bedroeg, bestaande uit niet-afgedragen omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal 2018.

2.15    Op 25 maart 2019 heeft verzoeker onderhavig verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet en een dekenbezwaar ingediend.

2.16    Het schorsingsverzoek is behandeld ter zitting van 8 april 2019. Bij die gelegenheid heeft verweerster melding gemaakt van het feit dat zij haar woning met een overwaarde van EURO 45.000,- had verkocht. Partijen hebben de volgende afspraken gemaakt:

“Verweerster levert tijdig aan klager de volgende stukken aan:

-    jaarstukken en overige relevantie financiële bescheiden met betrekking tot 2018 uiterlijk op 15 april 2019;

-    cijfers en overige relevantie financiële bescheiden met betrekking tot 1e kwartaal 2019 inclusief recente crediteurenpositie uiterlijk op 15 april 2019;

-    plan van aanpak met alle ter zitting besproken elementen uiterlijk op 29 april 2019;

-    bevestiging inzake de inschakeling van mr. K. uiterlijk op 29 april 2019.

Klager bericht de raad voor of uiterlijk op 1 mei 2019 of hij zijn schorsingsverzoek handhaaft dan wel een andere oplossing voorstaat.

In geval van handhaving zal dan uiterlijk op 10 mei 2019 een beslissing volgen.”

2.17    Bij e-mail aan de raad van 29 april 2019 heeft mr. W. – zakelijk weergegeven – om uitstel voor aanlevering van de stukken verzocht. De raad heeft de deken verzocht zich over dit verzoek uit te laten.

2.18    Bij e-mail van 8 mei 2019 heeft de deken verzocht om een nadere aanhouding van vier weken tot 5 juni 2019. Voor die datum diende verweerster een baan te vinden als advocaat in loondienst en definitieve overeenstemming te hebben bereikt met de Belastingdienst over zowel de schuld van haar eenmanszaak als die van de B.V. Indien aan deze voorwaarden voldaan zou zijn, dan zou het verzoek ex 60ab Aw worden ingetrokken.

2.19    Op 3 juni 2019 heeft verweerster aan verzoeker de arbeidsovereenkomst toegezonden die zij heeft gesloten en op basis waarvan zij voor een maandelijks basissalaris van EURO 2.400,- per 1 juli 2019 bij V. Advocaten in dienst treedt.

2.20    Bij e-mail met bijlagen van 4 juni 2019 heeft verzoeker aan de raad bericht het schorsingsverzoek te handhaven aangezien verweerster niet aan de beide in zijn e-mail van 8 mei 2019 gestelde voorwaarden voor intrekking heeft voldaan.

2.21    Als bijlage bij de e-mail van 4 juni 2019 is de afwijzende beslissing van de Belastingdienst d.d. 3 juni 2019 ten aanzien van de door verweerster verzochte betalingsregeling gevoegd. Uit deze beslissing blijkt dat de belastingschuld van verweerster per die datum was opgelopen tot een bedrag van EURO 508.235,88, waarvan EURO 356.860,88 in privé en respectievelijk EURO 86.045,00 en EURO  65.330,00 op naam van de twee B.V.’s van verweerster. Het door verweerster gedane betalingsvoorstel werd gelet op de hoogte van de schuld onvoldoende geacht.

2.22    Bij e-mail van 5 juni 2019 heeft mr. W. namens verweerster verzocht nader te worden gehoord op het schorsingsverzoek.

2.23    Op 7 juni 2019 heeft verweerster aan de raad een brief van de Belastingdienst toegezonden, waarin een tussen haar en de Belastingdienst naar aanleiding van een gesprek op 6 juni 2019 getroffen betalingsregeling voor de privéschuld van verweerster als volgt is bevestigd:

“Voorwaarden:

1.    Per direct maakt u een bedrag ad € 45.000 over (…).

2.     Per direct vraagt u zelf het faillissement aan van Advocatenkantoor B.B.V. en M. Holding B.V. Uiterlijk 1.7.2019 einde ondernemerschap.

3.    U bent akkoord met de verrekening van de nabetaling Toeslagen         2018 met uw openstaande schuld.

4.     U betaalt per juli 2019 t/m juni 2022 een bedrag van € 198.000,-             (maximaal 36 maanden een minimaal bedrag ad € 5.500,-.

Deze betalingsregeling zal in een uitstelbeschikking aan u bevestigd worden. De faillissementszitting van 6 augustus 2019 zal pas worden geannuleerd als aan de eerste 3 bovengenoemde voorwaarden is voldaan.”

2.24    De raad heeft het verzoek van verweerster om nader te worden gehoord     gehonoreerd en de datum voor de voortzetting van de behandeling ter zitting     bepaald op 24 juni 2019 te 10.00 uur.

2.25    Op 21 juni 2019 heeft de Belastingdienst het faillissementsrekest tegen     verweerster ingetrokken.   

 

3    GRONDEN VAN HET SCHORSINGSVERZOEK

3.1    De deken verzoekt de raad om verweerster op grond van artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang te schorsen in de uitoefening van haar praktijk.

3.2    Volgens verzoeker is er sprake van een handelen of nalaten door verweerster waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Verweerster heeft voor de tweede maal een grote belastingschuld laten ontstaan. Daarmee zet zij naar het oordeel van verzoeker andermaal het voortbestaan van haar advocatenkantoor op het spel, waardoor de belangen van haar cliënten geschaad kunnen worden. Bovendien veronachtzaamt zij de belangen van haar (voormalige) personeelsleden, die zelf kunnen worden aangesproken tot betaling van de door verweerster wel ingehouden maar niet afgedragen loonbelasting. Het feit dat verweerster de keuze heeft moeten maken tussen het betalen van salarissen of belasting is volgens verzoeker een teken dat er binnen haar organisatie grote problemen zijn waarvoor maatregelen moeten worden getroffen om het tij te keren. Dat heeft verweerster nagelaten. Daarmee geef zij er volgens verzoeker blijk van de ernst van de situatie niet in te zien en ook geen realistisch beeld te hebben van de financiële situatie van haar kantoor of van de toekomstige ontwikkelingen op financieel gebied. Verzoeker acht het onverantwoord dat verweerster onder de gegeven omstandigheden haar advocatenkantoor blijft drijven. Een extra grond voor de schorsing vormt volgens verzoeker het feit dat hem zorgwekkende signalen hebben bereikt afkomstig van de voorzitter van het team Familie van de rechtbank Den Haag aangaande de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster, alsmede het te laat, respectievelijk niet verschijnen ter zitting.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen het verzoek verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    Op grond van artikel 60ab Advocatenwet kan de raad, op verzoek van de deken, de advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van de praktijk, dan wel een voorlopige voorziening treffen met betrekking tot de praktijkuitoefening van die advocaat, indien het door artikel 46 beschermde belang dit vergt.

5.2    In de kern heeft het verzoek betrekking op de wijze waarop verweerster haar kantoor organiseert. Het verzoek verwijst naar de zorgwekkende financiële situatie van verweerster en met name naar de in haar eenmanszaak en B.V.’s opgebouwde aanzienlijke belastingschulden. Tevens is aan het verzoek ten grondslag gelegd dat uitzicht op verbetering van de schuldenpositie ontbreekt en dat verweerster niet in staat is om consequenties te trekken uit financiële en andere zakelijke feiten. Daarbij wordt onder meer verwezen naar het feit dat verweerster geen lering heeft getrokken uit het feit dat zij vanwege dezelfde feiten reeds voorwaardelijk geschorst is maar in weerwil daarvan haar schulden (inmiddels ook in de B.V.’s) juist heeft laten oplopen.

5.3    De behandeling van het schorsingsverzoek werd door de raad op 8 april 2019 geschorst teneinde verweerster in de gelegenheid te stellen om de door de verzoeker gevraagde financiële gegevens van haar kantoor en een plan van aanpak te verstrekken. Nadat verweerster de gevraagde informatie aan verzoeker had aangeleverd, heeft tussen haar gemachtigde en verzoeker (nader) overleg plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit overleg is door verzoeker aan verweerster een allerlaatste uitstel verleend tot 4 juni 2019. Indien verweerster uiterlijk op die datum aan de volgende voorwaarden voldeed, zou het schorsingsverzoek worden ingetrokken:

1.     verweerster diende een betalingsregeling te hebben getroffen met de        

Belastingdienst en

2.     verweerster diende een arbeidsovereenkomst met een (ander)                         advocatenkantoor te overleggen.

5.4    Op 4 juni 2019 heeft verweerster de tussen haar en advocatenkantoor V. gesloten arbeidsovereenkomst aan de deken verstrekt. Blijkens deze overeenkomst treedt verweerster met ingang van 1 juli 2019 bij dat kantoor in dienst als advocaat-medewerker tegen een bruto maandsalaris van EUR 2.400,-. Ter zitting heeft verweerster gemeld dat daarnaast een bonusregeling tussen haar en het advocatenkantoor V. zal gaan gelden, waarover echter nog geen definitieve afspraken zijn gemaakt.

5.5    Op 7 juni 2019 heeft verweerster met de Belastingdienst een betalingsregeling getroffen. Daarin zijn weliswaar voorwaarden verbonden, maar blijkens de onweersproken stellingen van verweerster ter zitting is aan drie van de vier voorwaarden inmiddels voldaan. Die stelling wordt ondersteund door het feit dat de Belastingdienst het faillissementsrekest tegen verweerster in privé op 21 juni 2019 heeft ingetrokken, hetgeen pas na voldoening aan de eerste drie voorwaarden aan de orde zou zijn. Dat betekent dat nog één voorwaarde resteert, te weten de aflossing van een bedrag van EURO 198.000,- voor 1 juli 2022 door middel van maandelijkse termijnbetalingen van minimaal EURO 5.500,-.

5.6    Verzoeker heeft betoogd het gelet op het bedongen salaris vanaf 1 juli 2019 niet geloofwaardig te achten dat verweerster aan deze vierde voorwaarde zal kunnen voldoen. Hoewel de raad deze zorg op zichzelf deelt, was/is de Belastingdienst kennelijk een andere mening toegedaan. Anders zou de desbetreffende afspraak immers niet zijn gemaakt. Mogelijk hebben de door verweerster met haar nieuwe werkgeefster gemaakte c.q. te maken  bonusafspraken daarbij een rol gespeeld. De raad en verzoeker hebben van die afspraken echter (nog) geen kennis kunnen nemen. In elk geval is het niet aan de raad noch aan verzoeker om zich in (de uitvoerbaarheid van) de tussen verweerster en de Belastingdienst gemaakte afspraak te mengen. Dat is een (civiele) kwestie tussen hen beiden.

5.7    Feit is dat met de getroffen betalingsregeling aan de door verzoeker in zijn e-mail van 8 mei 2019 gestelde voorwaarden voor intrekking van het schorsingsverzoek is voldaan. Hoewel verzoeker daartoe niet is overgegaan, is de raad wel van oordeel dat daarmee gelet op de door verweerster gesloten arbeidsovereenkomst en de intrekking van het faillissementsrekest door de Belastingdienst, de gronden aan het schorsingsverzoek zijn komen te ontvallen. Het verzoek zal gelet daarop derhalve worden afgewezen.

5.8    Bij deze beslissing heeft de raad geen acht geslagen op de signalen die verzoeker heeft ontvangen van de voorzitter van team Familie van de Haagse rechtbank. Deze signalen zijn niet voldoende geconcretiseerd, terwijl bovendien niet kan worden uitgesloten dat zij zijn ontstaan vanwege de situatie gedurende de afgelopen maanden waarin – zoals verzoeker ook erkent – verweerster doende is geweest om ‘alle ballen in de lucht te houden’.

5.9    Hoewel de raad geen (andere) voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 60ab Aw kan opleggen aangezien de deken daarom niet heeft verzocht, legt de raad aan deze beslissing wel uitdrukkelijk het uitgangspunt ten grondslag dat verweerster verzoeker alsnog (met stukken onderbouwd) informeert over de inhoud van de door haar met haar nieuwe werkgeefster gemaakte bonusafspraken, dat zij de door haar met de Belastingdienst getroffen betalingsregeling stipt nakomt en dat zij verzoeker daarvan ook maandelijks bewijs aanlevert. Aldus kan verzoeker vinger aan de pols houden en zo nodig een nieuw verzoek ex artikel 60ab Aw indienen. De informatieverstrekking van verweerster aan verzoeker en de stipte nakoming door verweerster van de door haar met de Belastingdienst getroffen betalingsregeling kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van de dekenklacht. De behandeling daarvan zal in beginsel op 30 september a.s. plaatsvinden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    wijst het verzoek van de deken tot schorsing van verweerster op grond van artikel 60ab Advocatenwet af.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019.