Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:144

Zaaknummer

18-464/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 13 mei 2019

in de zaak 18-464/DH/DH

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 5 september 2018 op de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde: dhr. van G.

 

tegen:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 december 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 juni 2018 met kenmerk K278 2017 dk/smo, door de raad ontvangen op 11 juni 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 5 september 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is op 5 september 2018 verzonden aan klaagster.

1.4    Bij e-mails met bijlagen van 1 oktober 2018, door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 11 maart 2019 in aanwezigheid van klaagster, de gemachtigde van klaagster en verweerster.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet zich richt en van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gegrond, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 1 oktober 2018.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klaagster is gescheiden. Verweerster heeft de ex-echtgenoot van klaagster (hierna: de man) bijgestaan bij een geschil tussen klaagster en de man.

2.2    De man heeft verweerster medio 2016 verzocht een procedure te starten bij de rechtbank met als inzet een verlaging van de door hem aan klaagster verschuldigde partneralimentatie. Verweerster heeft in dat verband een verzoekschrift opgesteld en ingediend. Die zaak is achter gesloten deuren mondeling behandeld voor de rechtbank in aanwezigheid van klaagster en haar advocaat, de man en verweerster. Verweerster heeft ter gelegenheid van die zitting gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster, kort gezegd, dat zij in de procedure tegen de man bewust onwaarheden naar voren heeft gebracht. Verweerster heeft klaagster daarmee onheus bejegend en onevenredig in haar belangen geschaad.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich met de voorzittersbeslissing niet kan verenigen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht en het verzet verweerd. 

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.2    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. R. de Haan en M. Laning, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 mei 2019.