Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-06-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:139

Zaaknummer

19-188/DH/DH

Zaaknummer

19-260/DH/DH

Inhoudsindicatie

19-188/DH/DH: Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond.

Inhoudsindicatie

19-260/DH/DH: Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van  26 juni 2019

in de zaken 19-188/DH/DH en 19-260/DH/DH

 

naar aanleiding van de klacht van:

1.    (…) B.V.

2.   

klagers

 

tegen:

 

1.    (…)        (19-188/DH/DH)

2.    (…)    (19-260/DH/DH)

beiden advocaat te Den Haag    

verweerders

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 11 maart 2019 met kenmerk K138 2019 ar/smo, door de raad ontvangen op 13 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster 2 (hierna: klaagster) is bestuurder van klaagster 1 (hierna: de vennootschap).

1.2    De vennootschap heeft bedrijfsruimte onderverhuurd aan een huurder. In december 2016 heeft de vennootschap de huurder gedagvaard. De vordering strekte tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de bedrijfsruimte, in verband met een achterstand in de betaling van huurpenningen. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding werden klagers bijgestaan door mr. D. Klaagster heeft bij machtiging van 3 januari 2017 haar echtgenoot gemachtigd om haar belangen in de huurzaak te behartigen.

1.3    Op 9 februari en 13 maart 2017 hebben tussen de echtgenoot en verweerder 1 gesprekken plaatsgevonden.

1.4    Bij brief van 14 maart 2017 aan mr. D heeft verweerder 1 geschreven dat klagers hem hebben verzocht om de behandeling van de huurzaak over te nemen. Verweerder 1 heeft mr. D verzocht om het dossier toe te zenden. Op 15 maart 2017 heeft verweerder 1 klagers een kopie van zijn brief aan mr. D gezonden. In zijn brief aan klagers heeft verweerder 1 melding gemaakt van zijn uurtarief en heeft hij verzocht om betaling van een voorschot van € 1.500,-.

1.5    Bij brief van 15 maart 2017 heeft verweerder 1 zich bij de kantonrechter gesteld als gemachtigde van de vennootschap in de huurkwestie. Verweerder 1 heeft verzocht om uitstel van de op 1 mei 2017 geplande comparitie van partijen.

1.6    Op 4 april 2017 heeft verweerder 1 aan klagers een concept toegezonden van een brief aan de advocaat van de huurder. De brief behelst een voorstel om te komen tot een minnelijke regeling met de huurder.

1.7    De e-mail van klagers van 4 april 2017, 14.48 uur, heeft de volgende inhoud:

“Ok. Bedankt. Goedgekeurd. M vr gr”

1.8    Bij e-mail van 10 april 2017, 12.36 uur, heeft de advocaat van de huurder aan verweerder 1 het volgende geschreven:

“(…) Naar aanleiding van ons telefoongesprek van zojuist heb ik cliente een mail gestuurd met daarin vervat mijn opmerkingen.

Voor de goede orde, het is geenszins de bedoeling van cliente om te traineren of anderszins.

Zodra ik nader ben geinformeerd zal ik de vaststellingsovereenkomst opmaken en u het concept toesturen. (…)”

1.9    Op 10 april 2017, 13.28 uur, heeft verweerder 1 een kopie van het bericht van de advocaat van de huurder aan klagers gezonden. In zijn begeleidende bericht heeft hij klagers op de hoogte gesteld van de inhoud van het telefoongesprek met de advocaat van huurder. Verweerder 1 heeft er verder op gewezen dat hij van mr. D nog niets heeft vernomen en schreef ook:

“ Eerder gaf u aan dat u het dossier bij mr. [D] zou ophalen, is dat inmiddels gebeurd ?”

1.10    Op 3 mei 2017 heeft verweerder 2 het volgende geschreven aan de advocaat van de huurder:

“(…) Naar aanleiding van uw telefonische mededeling dat uw cliënte de onderhandelingen niet wenst voort te zetten en dat u geen overeenkomst zult opstellen, zal ik de Rechtbank alhier verzoeken om een nieuwe, eerdere, datum voor de comparitie van partijen. (…)”

De advocaat van de huurder heeft dezelfde dag meegedeeld dat ze zo spoedig mogelijk opgave zal doen van haar verhinderdata.

1.11    Op 3 mei 2017,16.16 uur, heeft verweerder 2 het volgende aan klagers geschreven:

“(…) Onderstaand mijn bericht aan [advocaat huurder], alsook haar reactie.

Ik heb als heden besproken geïnformeerd bij deurwaarder in Den Haag naar (steun)vorderingen.

Ook Sprak ik (…), met deze partijen loopt een betalingsregeling welke tot dusver goed wordt nagekomen door [huurder].

Mocht ik de verhinderdata morgenochtend niet ontvangen hebben van de wederpartij, dan stel ik voor dat ik de Rechtbank verzoek om en nieuwe datum, met mededeling aan [advocaat huurder] dat zij maar rechtstreeks opgave moet doen.

Is dit wat u betreft akkoord? (…)”

1.12    Op 3 mei 2017, 18.55 uur, heeft de echtgenoot als volgt gereageerd:

“Geachte [verweerder], top. Dank. Wacht uw bericht af.

Even een vraagje stel eens voor dat wij in deze zaak in het ongelijk zullen worden door de rechtbank, hoe zit het dan met de huurovereenkomst, die sinds maart 2016 en november 2016 zijn opgezegd, en nimmer door de wederpartij ook niet in schrijven van [advocaat huurder] bezwaar tegen meemaakt. Dus in feite is er geen huurovereenkomst meer volgens ons. Dus m.a.w. Is de huurcontract ontbonden bij verlies? (…)”

1.13    Op 10 mei 2017, 9.26 uur, heeft verweerder 1 het volgende aan klagers geschreven:

“(…) Bijgaand zend ik u mijn voorgenomen brief aan de rechtbank.

Graag verneem ik of de inhoud ervan uw goedkeuring kan wegdragen.

Dan, ik vond als reeds besproken een andere schuldeiser, te weten de belastingdienst, die een opeisbare vordering heeft op [huurder] van ruim € 10.000,-.

Ik zet mij aan het vervaardigen van een conclusie voor antwoord voor wat betreft de tegenvordering (waarmee ik de tegenvordering weerleg) en zal dan - als met u besproken - ook het faillissement aan vragen van uw huurder.

Tot slot heb ik van mijn kantoorgenoot begrepen dat er tussen u en mij geen ruis meer bestaat voor wat betreft de door mij eerder verzochte nieuwe datum.

Uw bevestiging van en instemming met vorengenoemde punten zie ik graag tegemoet. (…)”

1.14    Op 10 mei 2017, 10.05 uur, hebben klagers het volgende geschreven aan verweerders:

“(…) wij zijn accoord met inhoud van uw brief.

wachten met spanning en hopen of zsm op een nieuwe datum.

2 vragen:

1.    indien wij de zaak van [huurder], en zij willen hoger beroep aantekenen, mogen ze dan in de pand [adres gehuurde] blijven of is de huur sowieso ontbonden? (dus zij moeten gelijk  uit), gezien

2.    de maximum te vergoeden bedrag indien bij negatief te verrekenen bedrag aan [huurder] is ongeveer 108.000, zij kunnen en mogen geen hogere claim/bedrag eisen? (…)”

1.15    Op 10 mei 2017 heeft verweerder 2 aan een deurwaarder meegedeeld dat hij voornemens is om het faillissement van de huurder aan te vragen en gevraagd of, zakelijk weergegeven, een cliënt van de deurwaarder bereid is op te treden als medeaanvrager van het faillissement. Op 10 mei 2017, 10.53 uur, heeft verweerder 2 zijn e-mail aan de deurwaarder doorgestuurd naar klagers. 

1.16    Op 28 juni 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij de vennootschap is verschenen, vertegenwoordigd door klaagster en bijgestaan door haar echtgenoot en verweerder 2. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat verweerder 2 het woord heeft gevoerd namens de vennootschap.

1.17    De kantonrechter heeft op 30 augustus 2017 vonnis gewezen. De kantonrechter heeft in het vonnis bepaald dat in reconventie de vennootschap een bedrag verschuldigd is aan de huurder. De vordering van de vennootschap in conventie is afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

1.18    Op 7 september 2017 heeft verweerder 2 het volgende aan klagers geschreven:

“(…) Naar aanleiding van ons onderhoud gisteren op mijn kantoor, waarbij ook aanwezig was (…), de zus van [echtgenoot], bericht ik u als volgt:

Tijdens ons gesprek gaf u aan dat u in hoger beroep wilt tegen het vonnis d.d. 30 augustus 2017.

Daartoe zullen de mogelijkheden eerst bestudeerd moeten worden. Vervolgens zal bezien moeten worden welke Grieven - bezwaren tegen het vonnis van kantonrechter - geformuleerd kunnen worden.

Overeenkomstig uw verzoek heb ik vanmorgen de aantekeningen van de Griffier van het verhandelde ter zitting van 28 juni opgevraagd (zie bijgaande).

Uwerzijds zijn voorts een aantal (actie)punten genoemd, ondermeer (opnieuw/alsnog) nakoming van de betaling van de waarborgsom, doorbelasten facturen van uw (hoofd)verhuurder, maatregelen naar aanleiding van de (lekkage)overlast (2 x in korte tijd) e.d.

U gaf voorts aan dat u een second-opinion wilt gaan inwinnen. Graag verneem ik bij welke advocaat, zodat ik om de vaart er in te houden het complete procesdossier direct naar de betreffende collega kan toezenden.

Tenslotte zend ik u bijgaand mijn declaratie voor de werkzaamheden in de periode 29 juni tot en met 6 september 2017.

Alvorens de mogelijkheden voor een hoger beroep - en overige procedures -te onderzoeken, verzoek ik u mij over te maken het restant van mijn declaratie 29 juni 2017.

Op 29 juli ontving ik van u een contante betaling van € 1.500,- en op 21 augustus jl. een contante betaling van € 2.000,-. Hiervoor heb ik u kwitanties gegeven. Het restant van de declaratie bedraagt derhalve € 2.613,63 (€ 6113,63 -/- € 3.500,-).

Voorts verzoek ik u mij over te maken mijn bijgevoegde declaratie.

De werkzaamheden in het bestuderen naar de mogelijkheden van hoger beroep zullen tegen dezelfde condities worden uitgevoerd (€205,- per uur ex BTW en ex verschotten, te vermeerderen met 6% kantoorkosten ex BTW).

Voor deze werkzaamheden zal ik van u gaarne alvast een voorschot van € 2.500,- ontvangen.

Na ontvangst van voornoemde bedragen zal ik de mogelijkheden in hoger beroep onder de loep nemen en u voorzien van een advies.

Voor het overige (de door u gewenste actie-punten) zal ik graag nader met u overleggen. (…)”

1.19    Klagers hebben zich vervolgens voor bijstand gewend tot mr. B. Mr. B heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter. .

1.20    Op 6 februari 2018 is de huurder failliet verklaard. In het faillissementsverslag van 6 juni 2018 staat:

“Voorafgaande aan het faillissement is een vaststellingsovereenkomst met de onderverhuurder gesloten met betrekking tot de beëindiging van de huur per 31 december 2017.”

1.21    Bij brief van 11 juni 2018 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klagers verwijten verweerders dat zij zijn tekortgeschoten bij de behartiging van de belangen van de vennootschap. Klagers verwijten verweerders het volgende.

a)    Verweerders hebben werkzaamheden verricht, zonder daarover overleg te voeren met klagers.

b)    Verweerders hebben niet adequaat gereageerd op de bereidheid van de huurder om de zaak te schikken.

c)    Verweerder 1 heeft klagers niet goed geïnformeerd en geadviseerd over de kwestie.

d)    Zonder overleg met klagers is het dossier door verweerder 1 overgedragen aan verweerder 2.

e)    Verweerder 2 was onvoldoende op de hoogte van de huurzaak en heeft klagers onvoldoende geïnformeerd en geadviseerd.

f)    De bijstand van verweerder 2 tijdens de zitting was onder de maat.

g)    De advisering van verweerder 2 na het vonnis van de kantonrechter was onder de maat.

h)    Verweerders hebben klagers ondeugdelijk geadviseerd over het aanvragen van het faillissement van de huurder. In eerste instantie verleende verweerder 2 bijstand in deze kwestie, echter verweerder 1 ging mee naar de faillissementszitting.

2.2    Ten onderbouwing van de klachtonderdelen hebben klagers het volgende gesteld.

2.3    Klagers verwijten verweerder 1 dat hij “geen mededeling inzake bestudering dossier [heeft] gedaan”, maar dat hij “ongevraagd actie [heeft] ondernomen naar de Rechtbank en zich de zaak [heeft] toegeëigend, zonder enige vorm van overleg” (klachtonderdeel a).

2.4    Volgens klagers wilde de huurder in maart 2017 een schikking treffen. Volgens klagers hebben verweerders “hierop (…) nagenoeg niet adequaat opgetreden, waardoor schade vergroot werd”. De huurders waren bereid de zaak te schikken, maar verweerders werkten niet mee (klachtonderdeel b).

2.5    Volgens klagers is verweerder 1 “nimmer bereid geweest om de zaak echt inhoudelijk (…) te bespreken”. Volgens klagers is “elke actie door [henzelf] ondernomen”, en werden e-mails niet beantwoord totdat klagers “meer de klemtoon beschuldigend neerlegden in [hun] verzoek”. Van februari tot en met april is er geen uitnodiging geweest tot bespreking van de casus, volgens klagers (klachtonderdeel c).

2.6    Toen klagers verweerder 1 aanspraken omdat hij zich de zaak had toegeëigend zonder inhoudelijk overleg, heeft hij het dossier “zonder enig in kennisstelling” overgedragen aan verweerder 2. Klagers raakten daarvan op de hoogte door de hiervoor in 1.12 weergegeven e-mail van 3 mei 2017 (klachtonderdeel d).

2.7    Klagers zijn telefonisch uitgenodigd om de zaak te bespreken met verweerder 2. Tijdens de bespreking bleek dat “geen enkel dossier volledig was doorgenomen” door verweerder 2. Klagers hadden geen tijd om op zoek te gaan naar een andere advocaat en waren aldus “overgeleverd aan een (…) ondeskundige raadsman”. Verweerder 2 “heeft telkens (tot 3 keer toe) op uitnodiging nimmer dat zaak inhoudelijk besproken, maar werd slechts en alleen met een blanco papiertje opgewacht om “gehoord” te worden zonder enige vorm van advies te dienen welke strategie gevolgd zou worden.” De accountant van klaagster heeft documenten aan verweerder 2 verstrekt en heeft overleg met hem gevoerd. Zonder uitleg en ten onrechte heeft verweerder 2 de informatie van de accountant niet gebruikt. In het processtuk dat is opgesteld is “fout op fout gemaakt” als gevolg waarvan klagers zijn benadeeld.  (klachtonderdeel e).

2.8    Verweerder 2 heeft “vrijwel geen woord gewisseld met de rechter” en had geen pleitnota voorbereid (klachtonderdeel f).

2.9    Verweerder 2 heeft niet adequaat gereageerd op vragen en opmerkingen van de accountant van klaagster over het vonnis. In het bedrag dat klaagster volgens het vonnis verschuldigd was aan de huurder “was meegerekend een terugbetaling van de huurwaarborgsom en de huurder mocht blijven exploiteren. Hierop is geen enkele actie door [verweerder 2] ondernomen”. Aldus is sprake van wanprestatie van verweerders (klachtonderdeel g).

2.10    Op aanraden van verweerder 1 heeft de vennootschap het faillissement van de huurder aangevraagd. Later bleek de vennootschap dat zij “volledig misleid was” door verweerders. De vordering van de vennootschap werd betwist en van pluraliteit was geen sprake (klachtonderdeel h).

2.11    De stellingen die klagers voor het overige aan de klacht ten grondslag hebben gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerders hebben de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    Verweerders hebben aangevoerd dat zij tussen maart 2017 en september 2017 bijstand hebben verleend aan klagers in verband met de huurkwestie. Volgens verweerders is de echtgenoot van klaagster op 9 februari 2017 onaangekondigd op het kantoor van verweerders verschenen en heeft toen een gesprek met verweerder 1 plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is geen opdracht aan verweerders verleend. Ongeveer een maand later verscheen de echtgenoot opnieuw op het kantoor van verweerders en toonde hij toen de dagvaarding, waarvan verweerders tot dat moment niet op de hoogte waren. Na het gesprek heeft verweerder 1 zich, in overleg met klagers, tot de kantonrechter en mr. D gewend door middel van de hiervoor in 1.4 en 1.5 weergegeven brieven. Aan het verzoek in de brief van 15 maart 2017 (zie in 1.4) om een voorschot van € 1.500,- te voldoen heeft klaagster gevolg gegeven.

4.2    De voorzitter stelt op grond van de hiervoor weergegeven feiten vast dat klagers het door verweerders gevraagde voorschot hebben voldaan. Daarnaast hebben verweerders klagers telkens op de hoogte gesteld van hun werkzaamheden en afschriften gestuurd van brieven. Concepten zijn opgesteld in overleg met klagers. Gelet daarop en in het licht van het verweer, hebben klagers klachtonderdeel a onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.3    Verweerders hebben aangevoerd dat de echtgenoot tijdens een bespreking op 3 april 2017 met verweerder 1 liet weten dat hij een regeling had getroffen met de huurder en dat de gemachtigde van de huurder een concept vaststellingsovereenkomst zou opstellen. Het gesprek vormde voor verweerder 1 aanleiding om de hiervoor in 1.6 weergegeven brief op te stellen en deze, nadat klagers de brief in concept hadden gezien en daarmee hadden ingestemd, naar de gemachtigde van de huurder te sturen. Omdat een reactie van de zijde van de huurder uitbleef heeft verweerder 1 contact opgenomen met de gemachtigde van de huurder. Verweerder 1 heeft klagers daarvan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk bleek volgens verweerders dat de huurder niet wilde schikken en is de procedure voortgezet. Daarnaast hebben verweerders, op verzoek van de echtgenoot, onderzocht of het mogelijk was om het faillissement van de huurder aan te vragen.

4.4    In het licht van dit verweer hebben klagers klachtonderdeel b onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.5    Volgens verweerders is de stelling van klagers dat verweerder 1 de zaak niet inhoudelijk wilde bespreken bezijden de waarheid. De zaak is bij voortduring besproken met de echtgenoot en klaagster zelf was daarbij vaak aanwezig. Verweerders hebben geen actie ondernomen zonder overleg met en toestemming van klagers. Daarnaast hebben verweerders klagers telkens afschriften gestuurd van correspondentie over de zaak.

4.6    Naar het oordeel van de voorzitter wordt het verweer van verweerders gesteund door de hetgeen onder de feiten is weergegeven. Uit de feiten blijkt dat tussen verweerders en klagers is gecommuniceerd en gecorrespondeerd over de zaak. Gelet daarop is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.7    Verweerders hebben aangevoerd dat zij over en weer elkaars praktijk waarnemen bij verhinderingen. Omdat verweerder 1 met vakantie ging, is in overleg met de echtgenoot, de behandeling van het dossier voortgezet door verweerder 2. Hiertegen hebben klagers geen bezwaar gemaakt, aldus verweerders.

4.8    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat moet zorgen voor waarneming van zijn praktijk in geval van vakantie of andere verhinderingen. Voor overdracht bij verhinderingen heeft de advocaat niet op voorhand toestemming van zijn cliënt nodig. De advocaat moet zijn cliënt wel op de hoogte stellen. Volgens de verklaring van verweerders is dit ook gebeurd.

4.9    Uit het dossier blijkt niet dat klagers vervolgens bezwaar hebben gemaakt tegen de overname van de behandeling van het dossier door verweerder 2. Gelet daarop is klachtonderdeel d kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.10    Volgens verweerders hebben klagers tijdens de behandeling van de huurkwestie niet kenbaar gemaakt dat zij de bijstand van verweerders niet meer wensten. Verweerder 2 heeft naar aanleiding van de “(verre van volledige) inleidende dagvaarding van [mr. D]” en van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van de huurder een processtuk opgesteld. Het ging om een conclusie van antwoord in reconventie en een “akteverzoek in conventie, waaronder een vermeerdering van eis in conventie”. Het processtuk is opgesteld aan de hand van door klagers verstrekte informatie. Het concept van het stuk is naar klagers gestuurd en besproken met de echtgenoot. Na de bespreking zijn enkele wijzigingen doorgevoerd. Het processtuk is goedgekeurd en vervolgens ingediend.

4.11    Er heeft volgens klagers voortdurend overleg plaatsgevonden met de echtgenoot en hij was op de hoogte van de strategie. Verweerders hebben de verstrekte relevante informatie, ook die van de accountant, “meegenomen in de procedure”.

4.12    In het licht van dit verweer hebben klagers klachtonderdeel e onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f)

4.13    Verweerder 2 heeft verklaard dat hij tijdens de zitting geen pleitnota had, omdat de stellingen en weren van klagers waren weergegeven in het hiervoor in 4.10 bedoelde processtuk. Verweerder 2 heeft dit in overleg met klagers gedaan. Volgens verweerder 2 hebben partijen ter zitting gedebatteerd en zijn de vragen van de kantonrechter beantwoord.

4.14    De voorzitter stelt voorop dat het aan een advocaat is om te bepalen of het opstellen van een pleitnota nodig is. Daarbij is van belang dat tijdens een comparitie na antwoord doorgaans niet kan worden gepleit. Als de standpunten al voldoende uiteen zijn gezet in een ander processtuk, voegt een pleitnota niet zonder meer iets toe. Gesteld noch gebleken is dat verweerders hebben verzuimd om bepaalde relevante standpunten naar voren te brengen. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt bovendien dat verweerder 2 het woord heeft gevoerd namens klagers. Gelet op dit alles kan de voorzitter niet vaststellen dat klagers door het ontbreken van een pleitnota in hun belangen zijn geschaad. Klachtonderdeel f is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel g)

4.15    Verweerders hebben aangevoerd dat het vonnis van de kantonrechter naar klagers is gezonden. Het vonnis is vervolgens besproken in aanwezigheid van klaagster, de echtgenoot en de accountant. Hetgeen besproken is hebben verweerders vastgelegd in de hiervoor in 1.18 weergegeven e-mail. Kort daarna is de behandeling van de zaak op verzoek van klagers overgedragen aan mr. B.

4.16    De voorzitter stelt vast dat partijen niet verder zijn gekomen dan een eerste bespreking van het vonnis van de kantonrechter. Vervolgens is de zaak overgedragen. Gelet daarop treft het verwijt dat verweerders klagers onvoldoende hebben geïnformeerd en geadviseerd naar aanleiding van het vonnis geen doel. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat verweerders “geen actie hebben ondernomen”. Klachtonderdeel g is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel h)

4.17    Volgens verweerders is het faillissement van de huurder aangevraagd op verzoek van klagers en een andere schuldeiser van huurder. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen omdat de vordering van de andere schuldeiser was voldaan en de vordering van klagers niet summierlijk vaststond. Volgens verweerders was de faillissementsaanvraag niet zinloos. Omdat verweerder 2 verhinderd was op de dag dat het faillissementsverzoek behandeld zou worden, heeft verweerder 1 klagers op die zitting bijgestaan. Volgens verweerders heeft hierover overleg met klagers plaatsgevonden en hebben zij geen bezwaar kenbaar gemaakt.

4.18    Naar het oordeel van de voorzitter levert de omstandigheid dat het faillissementsverzoek is afgewezen, op zichzelf onvoldoende grond op om aan te nemen dat het verzoek daartoe zinloos was. In aanmerking genomen dat een enige tijd later ingediend verzoek tot faillissement van de huurder wel is toegewezen, komt de voorzitter tot de slotsom dat klagers klachtonderdeel h in zoverre onvoldoende feitelijk hebben onderbouwd. Wat betreft de waarneming tijdens de zitting verwijst de voorzitter naar hetgeen hiervoor in 4.8 is overwogen. Bovendien is niet gesteld en ook niet gebleken dat klagers hun bezwaar dadelijk kenbaar hebben gemaakt aan verweerders en evenmin dat de bijstand tijdens de faillissementszitting als gevolg van de overdracht ondermaats was. Ook in zoverre is de klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd. Ook klachtonderdeel h is aldus kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.19    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachten tegen verweerders met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, voor zover gericht tegen verweerder 1 in klachtzaak 19-188/DH/DH, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-    de klacht, voor zover gericht tegen verweerder 2 in klachtzaak 19-260/DH/DH, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 26 juni 2019.