Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-06-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:135

Zaaknummer

18-845/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 17 juni 2019

in de zaak 18-845/DH/DH

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 6 februari 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 5 april 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 oktober 2018 met kenmerk K072 2018 ar/smo, door de raad ontvangen op 22 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 6 februari 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klager in bepaalde klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. De voorzittersbeslissing is op 6 februari 2019 verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 11 februari 2019, door de raad ontvangen op 12 februari 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2019 in aanwezigheid van verweerder. Klager heeft de raad bij e-mail van 15 april 2019 laten weten dat hij wegens medische redenen niet ter zitting aanwezig kan zijn en dat de raad wat hem betreft uitspraak kan doen op basis van de schriftelijke stukken. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de voorzittersbeslissing, van de stukken waarop die beslissing is gegrond en van het verzetschrift van klager.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager heeft twee zussen en een broer.

2.2    Op 10 april 2016 is hun moeder overleden. Klager, zijn broer en zijn twee zussen zijn de erfgenamen. Klager is in het testament van zijn moeder d.d. 10 september 2015 tot executeur benoemd en het erfdeel van de broer is onder bewind gesteld. Klager en een van de zussen zijn als gezamenlijke bewindvoerders benoemd.

2.3    Bij beschikking van 15 maart 2017 heeft de kantonrechter klager op verzoek van de broer ontslagen als bewindvoerder wegens gewichtige redenen. De zus is op eigen verzoek als bewindvoerder ontslagen. De kantonrechter heeft twee anderen als bewindvoerders benoemd.

2.4    De zussen hebben via hun toenmalige advocaat mr. R. twee procedures ingesteld tegen klager, in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap: een verzoekschriftprocedure strekkend tot ontslag van klager als executeur en een dagvaardingsprocedure strekkend tot betaling door klager van een bedrag aan de boedel. De zussen hebben op enig moment voor 13 november 2017 aan verweerder gevraagd de behandeling van de zaken van mr. R. over te nemen.

2.5    Op 13 november 2017 heeft verweerder het volgende aan de broer gemaild:

“(…) Zoals je wellicht weet, hebben [de zussen] mij recent gevraagd hun belangen te behartigen en de behandeling van de door hen via mr. (…) opgestarte procedures over te nemen. Dat betreft een dagvaardingsprocedure (inzake gelegde beslag) en een verzoekschriftprocedure tot ontslag van [klager] als executeur.

De procedures richten zich inhoudelijk tegen [klager]. Omdat jij mede erfgenaam bent, ben jij (formeel) mee gedagvaard. Ik begrijp van [de zussen] dat jij bezwaren tegen overname door mij zou hebben, maar die zouden volgens hen en als ik het goed begrijp voor iedereen gelden omdat jij inmiddels - en op zich begrijpelijk - vindt dat er door familie niet tegen elkaar geprocedeerd moet worden. Die bezwaren zien m.i. dus niet op mijn persoon.

Ik zie verder ook geen (mogelijk) tegenstrijdig belang. De procedure waarbij ik voor jou eerder betrokken was, zag op het ontslag van [klager] als bewindvoerder (overigens ondersteund door [de zussen]. Ik begrijp dat jij je in de nu lopende procedures afzijdig wilt houden en je in ieder geval niet door een advocaat wilt laten vertegenwoordigen, hetgeen jouw goed recht is.

De inmiddels lopende procedure(s) richten zich andermaal inhoudelijk tegen [klager]. Er is m.i. geen sprake van een ‘redelijk belang’ dat zich verzet tegen het door mij overnemen van de procedures. Besef ook dat als ik het niet zou doen, het een ander wordt.

(…) Als jij van mening bent dat ik iets verkeerd zie, dan hoor ik dat wel van je en zal ik mij nader beraden. (…)”

Verweerder heeft een ‘cc’ van deze e-mail gestuurd naar de bewindvoerders.

2.6    In een e-mail van 22 november 2017 aan verweerder heeft de broer laten weten dat hij bezwaar maakt tegen het optreden van verweerder als advocaat van de zussen.

2.7    In een e-mail van 23 november 2017 heeft klager zijn bezwaar tegen het optreden van verweerder als advocaat van de zussen alsmede zijn ongenoegen over de inhoud van de e-mail van 13 november 2017 kenbaar gemaakt.

2.8    Op 11 december 2017 heeft verweerder, namens de zussen, een brief gestuurd naar de belastingdienst. De brief is gezonden naar aanleiding van door de zussen van de belastingdienst ontvangen informatie over de door klager ingediende aangifte erfbelasting.

2.9    In een e-mail van 14 december 2017 aan verweerder heeft klager zijn boodschap uit de e-mail van 23 november 2017 herhaald. Klager heeft verder geschreven dat hij “werkelijk verbijsterd” is dat verweerder contact heeft opgenomen met de belastingdienst naar aanleiding van de aangifte erfbelasting van klager. Klager heeft geschreven dat de afspraak bestaat dat de zussen zich niet zouden bemoeien met de aangifte erfbelasting en dat de zussen zich dan ook aan die afspraak dienen te houden.

2.10    Op 15 december 2017 heeft klager bij het kantoor van verweerder een klacht ingediend over het optreden van verweerder.

2.11    Bij brieven van 19 en 23 januari 2018 heeft een kantoorgenoot van verweerder gereageerd op de klacht van klager. In de laatste brief is de klacht, zakelijk weergegeven, afgewezen.

2.12    Bij beschikking van 24 januari 2018 is klager op verzoek van de zussen als executeur ontslagen op grond van gewichtige redenen. Mevrouw D. is in dezelfde beschikking tot (nieuwe) executeur benoemd.

2.13    In een e-mail van 29 januari 2018 aan een medewerker van de belastingdienst heeft verweerder zijn contact met deze medewerker (over onder meer de gestelde verdeling, eventueel op te leggen aanslagen erfbelasting en schenkbelasting) van eerder die dag schriftelijk bevestigd.

2.14    In een e-mail van 6 maart 2018 aan verweerder heeft klager opnieuw zijn ongenoegen geuit over het optreden van verweerder voor de zussen.

2.15    Verweerder heeft bij brief van 14 maart 2018 gereageerd en onder meer geschreven dat het hem vrij staat om namens de zussen contact op te nemen met de belastingdienst.

2.16    Klager heeft op 17 maart 2018 gereageerd en nogmaals zijn ongenoegen over het optreden van verweerder geuit.

2.17    Bij brief van 29 maart 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    In de voorzittersbeslissing is weergegeven dat de klacht, zakelijk weergegeven, inhoudt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan de behartiging van tegenstrijdige belangen.

b)    Verweerder heeft zich, zonder daartoe bevoegd of gemachtigd te zijn, gewend tot de belastingdienst, naar aanleiding van een door klager als executeur van de nalatenschap ingediende aangifte voor de successiebelasting.

c)    Verweerder doet de waarheid voortdurend geweld aan en geeft voortdurend een verkeerde voorstelling van zaken.

d)    Verweerder heeft namens de zussen een kort geding aangespannen tegen de broer. De broer is daardoor ernstig benadeeld. Klager heeft in dit verband aangifte gedaan tegen verweerder.

e)    Verweerder blijft aanhoudend procederen in een zaak met een gering financieel belang.

3.2    De stellingen die klager aan de klachtonderdelen ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

3.3    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht niet goed heeft gelezen dan wel niet juist heeft opgevat en een ondeugdelijke beslissing heeft genomen. De voorzitter heeft zich volgens klager onvoldoende laten informeren.

3.4    Bij klachtonderdeel d heeft de voorzitter ten onrechte geschreven dat verweerder een kort geding heeft aangespannen tegen de broer, terwijl klager in die procedure de primaire gedaagde was en de broer slechts mede-gedaagde.

3.5    De voorzitter heeft miskend dat klager wel degelijk (in moreel opzicht) belanghebbende is, omdat verweerder namens de zussen heeft gepoogd de broer te benadelen.

3.6    De voorzitter heeft miskend dat klager wordt benadeeld omdat verweerder “volstrekt onnodig en eindeloos lang” blijft procederen over een zaak met een gering financieel belang.

3.7    De voorzitter heeft miskend dat verweerder onbevoegd contact heeft gezocht met de belastingdienst.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist.

4.2    Verweerder heeft zijn verweer in verzet gehandhaafd

 

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is.

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk respectievelijk kennelijk ongegrond bevonden.

Met betrekking tot onderdelen b, d en e overweegt de raad nog als volgt.

5.3    Klager heeft zijn stelling dat verweerder onbevoegd contact heeft opgenomen met de belastingdienst niet nader onderbouwd.

5.4    Ook als de voorzitter aan haar beslissing over klachtonderdeel d had toegevoegd dat het kort geding gericht was tegen de broer als mede-gedaagde, is aannemelijk dat de voorzitter tot hetzelfde oordeel over het klachtonderdeel was gekomen.

5.5    Wat betreft klachtonderdeel e heeft de voorzitter naar het oordeel van de raad terecht geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder procedures voert met een gering belang en met het doel om klager te benadelen. De omstandigheid dat de tegen hem ingestelde procedures voor klager financieel nadelig zijn, maakt dit niet anders.

5.6    Omdat het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juni 2019.