Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:157

Zaaknummer

19-302/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij over verstrekking van onjuiste informatie aan gerechtshof en voorzieningenrechter en over verzoek om veroordeling in de werkelijke proceskosten kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 10 juli 2019

in de zaak 19-302/DH/RO

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder.

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 13 mei 2019 met kenmerk

R 2019/30 edg/mb, door de raad ontvangen op 14 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft drie ondernemingen (hierna: de cliënten van klager) als advocaat bijgestaan in een kortgedingprocedure. Het doel van het kort geding was het verkrijgen van een derdenverklaring van de cliënt van verweerder, vanwege een door de cliënten van klager gelegd conservatoir beslag. Verweerder heeft namens zijn cliënt om veroordeling van de cliënten van klager in de werkelijke proceskosten verzocht.

1.2    Op 12 oktober 2018 heeft de zitting in de kortgedingprocedure plaatsgevonden.

1.3    Op 18 oktober 2018 heeft bij het gerechtshof Den Haag een zitting plaatsgevonden in een andere zaak waar klager en verweerder als advocaat bij betrokken zijn geweest. Tijdens deze zitting heeft verweerder verklaard dat de voorzieningenrechter in de hiervoor genoemde kortgedingprocedure heeft opgemerkt het kort geding een ‘flutzaak’ te vinden en dat dergelijke kwesties in het geheel niet voor de rechter behoren te komen. 

1.4    Bij brief van 9 november 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij: 

a)    op de zitting van 18 oktober 2018 onjuiste informatie aan het gerechtshof Den Haag heeft verstrekt over de opmerking die de voorzieningenrechter volgens verweerder tijdens de zitting van 12 oktober 2018 over het kort geding zou hebben gemaakt;

b)    op de zitting van 12 oktober 2018 onjuiste informatie aan de voorzieningenrechter heeft verstrekt over het formulier voor de derdenverklaring dat de deurwaarder, volgens het betekeningsexploot, aan de cliënt van verweerder heeft overhandigd;

c)    in de kortgedingprocedure heeft verzocht om een veroordeling in de werkelijke proceskosten op basis van een onredelijke urenbegroting en valse facturen.

2.2    De stellingen die klager aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd, zullen hierna – waar nodig – worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Op het verweer zal hierna – waar nodig – worden ingegaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van de cliënten van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (2) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (1) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Klachtonderdeel a

4.2    Klager verwijt verweerder dat hij op de zitting van 18 oktober 2018 onjuiste informatie aan het gerechtshof Den Haag heeft verstrekt door te verklaren dat de voorzieningenrechter tijdens de zitting van 12 oktober 2018 zou hebben gezegd het kort geding een ‘flutzaak’ te vinden en dat dergelijke kwesties niet voor de rechter behoren te komen.

4.3    Verweerder voert aan dat de voorzieningenrechter tijdens de zitting van

12 oktober 2018 heeft gezegd dat hij het kort geding een ‘flutzaak’ vindt en dat zijn cliënt dit indien nodig kan bevestigen.

4.4    De voorzitter oordeelt als volgt. In het kader van dit klachtonderdeel heeft klager de voorzieningenrechter gevraagd om een schriftelijke reactie op de verklaring van verweerder over de tijdens de zitting van 12 oktober 2018 gemaakte opmerking over het kort geding. De voorzieningenrechter heeft vervolgens slechts verwezen naar de inhoud van zijn vonnis. Nu het vonnis van de voorzieningenrechter geen letterlijke weergave bevat van wat tijdens de zitting is gezegd en klager geen proces-verbaal van de zitting van 12 oktober 2018 heeft overgelegd, kan de voorzitter niet vaststellen of verweerder op de zitting van 18 oktober 2018 onjuiste informatie aan het gerechtshof Den Haag heeft verstrekt. Klachtonderdeel a is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.5    Klager verwijt verweerder dat hij op de zitting van 12 oktober 2018 onjuiste informatie aan de voorzieningenrechter heeft verstrekt door te stellen dat de deurwaarder geen formulier voor de derdenverklaring over het conservatoir beslag bij zijn cliënt heeft achtergelaten, terwijl uit het betekeningsexploot blijkt dat de deurwaarder dit formulier in persoon aan de cliënt van verweerder heeft overhandigd. 

4.6    Verweerder heeft weersproken dat hij in strijd met de waarheid heeft meegedeeld dat het formulier voor de derdenverklaring door de deurwaarder niet bij zijn cliënt is achtergelaten. In dat kader heeft verweerder erop gewezen dat hij is uitgegaan van de mededelingen van zijn cliënt en dat zijn cliënt later heeft verklaard dat het formulier niet bij het exploot gevoegd was.

4.7    De voorzitter is van oordeel dat verweerder op de informatie van zijn cliënt heeft mogen afgaan en dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder gehouden was de juistheid van deze informatie te verifiëren. Daarbij wijst de voorzitter erop dat de mogelijkheid dat het formulier voor de derdenverklaring, ondanks de vermelding daarvan in het deurwaardersexploot, niet bij het exploot was gevoegd niet kan worden uitgesloten. Bij gebrek aan een voldoende feitelijke onderbouwing kan de voorzitter niet vaststellen of verweerder tijdens de zitting van 12 oktober 2018 onjuiste informatie heeft verstrekt. Klachtonderdeel b is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c

4.8    Klager verwijt verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in de kortgedingprocedure zijn werkelijke proceskosten te vorderen zonder deugdelijke onderbouwing en op basis van een onredelijke urenbegroting en valse facturen. Klager meent dat verweerder dit heeft gedaan om de cliënten van klager te benadelen dan wel te intimideren met de bedoeling hen ertoe te bewegen het kort geding in te trekken.

4.9    Verweerder heeft weersproken dat hij de in de kortgedingprocedure gevorderde proceskosten niet heeft onderbouwd en dat zijn urenbegroting van 21,5 uren onredelijk is. In dat kader heeft verweerder erop gewezen dat hij een eis in reconventie van bijna 40 alinea’s en een pleitnota heeft opgesteld, de zaak met zijn cliënt heeft besproken, stukken heeft opgezocht en opgevraagd en naar de zitting is geweest.

4.10    De voorzitter oordeelt als volgt. Gelet op de door verweerder verrichte werkzaamheden, het door verweerder in zijn facturen gehanteerde uurtarief van € 250,- exclusief btw en de overige in het klachtdossier aanwezige stukken is niet gebleken dat de urenbegroting van verweerder van 21,5 uren onredelijk is of dat verweerder valse facturen heeft gebruikt met de bedoeling om de cliënten van klager te benadelen dan wel te intimideren. De omstandigheden zoals vermeld in de door klager aangehaalde uitspraak van deze raad doen zich in deze klachtprocedure niet voor. Klachtonderdeel c is ook kennelijk ongegrond.

4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j, lid 1 onder c, Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.E. van Oost als griffier op 10 juli 2019.