Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-07-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:154
Zaaknummer
19-292/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over m.n. kwaliteit dienstverlening is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 3 juli 2019
in de zaak 19-292/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 3 mei 2019 met kenmerk K218 2018 ar/ab, door de raad ontvangen op 6 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Op 20 juli 2018 heeft verweerster een intakegesprek met klaagster gevoerd, omdat klaagster haar geregistreerd partnerschap met de heer B. wilde beëindigen.
1.2 Reeds ten tijde van het intakegesprek had de heer B. een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend. De behandeling ter zitting van het verzoek voorlopige voorzieningen werd later gepland op 28 augustus 2018.
1.3 Op 5 september 2018 heeft verweerster aan klaagster een bericht verzonden met onder meer de volgende inhoud:
“(…) Reeds op 10 augustus jl. heb ik u een (concept) verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap toegezonden. Diezelfde dag heb ik u ook een concept-verweerschrift voorlopige voorzieningen toegezonden. U heeft op 20 augustus jl. slechts inhoudelijk gereageerd op het verweerschrift voorlopige voorzieningen. Echter, u heeft nimmer inhoudelijk gereageerd op het verzoek tot ontbinding (…)”
1.4 Bij e-mail van 6 september 2018 heeft verweerster aan klaagster onder meer het volgende geschreven:
“(…) Aan u is een beknopt verzoekschrift toegezonden, daar u heeft aangegeven dat het voor u van belang is dat de ontbinding van het geregistreerd partnerschap op korte termijn wordt verzocht. Het verzoekschrift kan later aangevuld worden met een formulier met betrekking tot de verdeling. De rechtbank geeft partijen de gelegenheid om het betreffende formulier gedurende de procedure in te dienen, de wijze van verdeling kan ook reeds nu opgenomen worden in het verzoekschrift, maar dan heb ik meer tijd nodig en kan het verzoek pas later ingediend worden. Dat betekent dan dat de peildatum voor de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap op een latere datum ligt.
Bijgaand treft u een aangevuld concept verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap aan (…) graag verneem ik of u kunt instemmen met de inhoud van bijgaand verzoekschrift en of ik tot indiening kan overgaan. Bij de toezending van het verweerschrift aangaande de voorlopige voorzieningen heeft u van mij ook een overzicht van de daaraan gehechte producties (productielijst) per mail ontvangen (…)”
1.5 Bij brief van 26 september 2018 heeft verweerster aan klaagster onder meer het volgende geschreven:
“(…) Het aangepaste concept treft u bijgaand aan. (…)ln “rood” heb ik, met een uitleg, aangegeven welke producties u naar mijn mening beter achterwege kunt laten. De rechtbank verlangt een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan. Momenteel is het niet mogelijk een dergelijk plan te overleggen. (…) Als gezegd acht ik het van belang dat er voldoende vertrouwen over en weer is in onze verhouding als advocaat cliënt. Daarbij heb ik u aangegeven dat wanneer dit vertrouwen er niet is, u de mogelijkheid heeft om een andere advocaat te benaderen. U heeft evenwel aangegeven dat u niet in ziet waarom u contact moet opnemen met het juridisch loket teneinde een andere advocaat in de arm te nemen. U geeft aan dat u wilt dat ik opnieuw een (concept)verzoekschrift aanlever. Dit verbaast mij, daar u intussen heeft aangegeven dat u een gesprek wenst met de klachtenfunctionaris van mijn kantoor. Omwille van de voortgang van de procedure verzoek ik u mij te bevestigen dat u kunt instemmen met de inhoud van bijgaand verzoekschrift en ik tot indiening daarvan over kan gaan en dat u mijn adviezen terzake de producties volgt. Zoals reeds eerder aan u medegedeeld heeft de datum van indiening van het verzoekschrift gevolgen voor de peildatum van de ontbinding van de goederengemeenschap. Hetgeen voor u mogelijk van belang is vanwege eventuele financiële gevolgen voortkomend uit de thans lopende ontslagprocedure jegens de heer B. Zolang ik geen akkoord van u heb voor indiening van het verzoekschrift heeft dit tot gevolg dat de peildatum voor de ontbinding van de goederengemeenschap op een latere datum ligt. Dit is u meerdere keren aangegeven. Na indiening van het verzoekschrift behoud ik mij het recht voor om mij als advocaat aan uw zaak te onttrekken. Ik wil eerst het resultaat van de interne klachtbehandeling afwachten (…)”
1.6 Bij brief van 8 oktober 2018 heeft verweerster aan klaagster onder meer het volgende geschreven:
“(…) In navolging van ons gesprek op 2 oktober 2018 bij mij op kantoor en uw mail-bericht van diezelfde dag, bericht ik u als volgt. (…) Op 26 september heb ik u een derde concept verzoekschrift toegezonden. In de begeleidende brief bij het betreffende concept heb ik u verzocht mij te bevestigen dat u kunt instemmen met de inhoud van het verzoekschrift, dat ik tot indiening daarvan over kan gaan en dat u mijn adviezen terzake in te dienen producties volgt. Uit uw bericht van 2 oktober (verzonden na ons gesprek op kantoor) blijkt dat u uw klacht wenst te handhaven. In dat kader verzoekt u mij nog enkele gegevens aan u te verstrekken (…). Opnieuw verzoekt u mij wijzigingen aan te brengen in het verzoekschrift, waarin u mij wederom verzoekt in te gaan op de ontslagprocedure van de heer B. (…) wat betreft het al of niet toevoegen van producties, volgt u mijn adviezen niet en wenst u steeds een nieuwe uitleg van mij hieromtrent. (…) voor mij bestaat er thans geen werkbare situatie meer. Waar u stelt nog vertrouwen te hebben in de samenwerking (uw berichten en het handhaven van de klacht geven een ander beeld), is dat vertrouwen van mijn kant niet meer aanwezig. Ik heb u verschillende mogelijkheden geboden om tot indiening van het verzoek tot beëindiging van het geregistreerd partnerschap te komen, zodat de procedure een aanvang kan nemen, een peildatum voor de ontbinding van de goederengemeenschap veilig gesteld wordt en u aanspraak kan maken op eventueel aan u toekomende toeslagen. Hier heeft u geen gebruik van gemaakt. U bent gewezen op de risico’s. De eventuele consequenties komen voor uw eigen risico. Gelet op het voorgaande zal ik per direct mijn werkzaamheden in uw dossier beëindigen (…)”
1.7 Bij brief van e-mail van 9 oktober 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft onvoldoende voortvarend gehandeld bij de indiening van het verzoekschrift strekkende tot beëindiging van het geregistreerd partnerschap.
b) Verweerster heeft klaagster (telkens) onjuist dan wel onvolledig voorgelicht.
c) Omdat verweerster onvoldoende voortvarend te werk is gegaan heeft klaagster geen toeslagen bij de belastingdienst kunnen aanvragen, waardoor klaagster schade heeft geleden.
d) Verweerster heeft na 2 oktober 2018 niet gereageerd op het door klaagster gegeven commentaar op en de vragen over het concept-verzoekschrift, ondanks de (op die datum) tussen verweerster en klaagster gemaakte afspraken.
e) Verweerster heeft op 8 oktober 2018 haar werkzaamheden voor klaagster beëindigd ondanks haar mededeling van 2 oktober 2018 dat zij zich niet aan de zaak zou onttrekken, terwijl de wederpartij op dat moment reeds een verzoekschrift had ingediend en het voor klaagster onmogelijk was om op toevoegingsbasis een opvolgend advocaat te vinden.
2.2 Volgens klaagster heeft verweerster het indienen van het verzoekschrift getraineerd. Daarnaast heeft klaagster schade geleden, omdat zij aansprakelijk bleef voor alle schulden en de peildatum pas na indiening van het verzoekschrift door de wederpartij op 8 oktober 2018 is vastgesteld. Voorts heeft verweerster klaagster er nooit op gewezen dat zij vanwege de peildatum onder meer aansprakelijk bleef voor een eventuele veroordeling van kosten in hoger beroep van de wederpartij. Ook heeft verweerster klaagster over onder meer de gevolgen van de peildatum en de in te dienen producties niet naar behoren voorgelicht en is zij onduidelijk geweest over wat in het verzoekschrift kan worden meegenomen. Tot slot heeft verweerster (naar de voorzitter begrijpt: in de procedure strekkende tot het treffen van voorlopige voorzieningen) geen verweer gevoerd en minimale werkzaamheden verricht, aldus klaagster.
2.3 De stellingen die klaagster voor het overige aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat dient te hebben bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.2 Verder geldt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. De voorzitter zal het handelen van verweerster toetsen aan deze maatstaven.
Klachtonderdelen a, b en d)
4.3 In de kern hebben klachtonderdelen a, b en d betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster en vanwege de onderlinge samenhang worden deze klachtonderdelen gezamenlijk beoordeeld.
4.4 Uit het klachtdossier volgt dat verweerster op 10 augustus 2018 een concept-verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap aan klaagster heeft toegezonden, gevolgd door twee conceptversies op 6 en 26 september 2018. Ondanks verzoeken daartoe heeft klaagster niet inhoudelijk gereageerd op deze concept-versies van het verzoekschrift en heeft zij nimmer haar akkoord aan verweerster gegeven om één van de concept-versies als definitief verzoekschrift in te laten dienen bij de rechtbank. Uit het in randnummer 1.4 genoemde bericht volgt bovendien dat verweerster klaagster er reeds toen op heeft gewezen dat het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap later kon worden ingediend, maar dat de peildatum voor de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap daardoor op een latere datum zou komen te liggen. Klaagster was er derhalve mee bekend dat bij een latere datum van indiening van het verzoekschrift die peildatum zou worden verlegd naar een latere datum.
4.5 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat het door verweerster opgestelde verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap binnen een alleszins redelijke termijn aan klaagster is verstuurd. Naar het oordeel van de voorzitter is daarom van nodeloze vertraging, laat staan traineren door verweerster, geen sprake. Voor zover klaagster verweerster verwijt dat zij op 8 oktober 2018 nog geen verzoekschrift had ingediend, waardoor met het indienen van een verzoekschrift door de wederpartij de peildatum op die datum is vastgesteld, komt dit de voorzitter evenmin juist voor. Immers, uit het klachtdossier blijkt genoegzaam dat klaagster geen gebruik heeft gemaakt van geboden gelegenheden om te reageren op de concept-verzoekschriften, dat zij is gewezen op de risico’s daarvan en dat zij geen van de concept-versies heeft geaccordeerd. Met verweerster is de voorzitter dan ook van oordeel dat de gevolgen van het niet reageren door klaagster, verweerster niet kunnen worden tegengeworpen.
4.6 Indien en voor zover klaagster verweerster het verwijt maakt dat zij ter zitting van de behandeling van het verzoek strekkende tot voorlopige voorzieningen geen verweer heeft gevoerd, overweegt de voorzitter als volgt. Uit het door verweerster overgelegde verweerschrift voorlopige voorzieningen van 24 augustus 2018 is de voorzitter niet gebleken dat de kwaliteit van het verweerschrift ondermaats is geweest. De stelling van klaagster dat verweerster geen verweer voor haar heeft gevoerd in die procedure en in dit kader minimale werkzaamheden heeft verricht, heeft klaagster onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd.
4.7 Tegenover het verwijt van klaagster dat verweerster haar onjuist dan wel onvolledig heeft voorgelicht, heeft verweerster aan de hand van de door haar overgelegde correspondentie gemotiveerd uiteengezet waarom zij de zaak van klaagster heeft aangepakt zoals zij heeft gedaan. De door verweerster gekozen aanpak en de door haar aan klaagster gegeven adviezen komen de voorzitter niet onjuist of onvolledig voor. Daarbij betrekt de voorzitter dat uit de door verweerster overgelegde correspondentie is gebleken dat zij klaagster voldoende heeft geadviseerd, (telkens opnieuw) uitleg heeft gegeven en de door klaagster gestelde vragen voldoende heeft beantwoord. Daar waar klaagster in herhaling viel, heeft verweerster (kort) gereageerd of verwezen naar eerdere berichtgeving. Dat verweerster daarbij mogelijk niet op alle vragen (al dan niet na 2 oktober 2018) van klaagster heeft gereageerd, doet daar niet aan af. Het verwijt van klaagster dat verweerster onvoldoende acht zou hebben geslagen op producties die klaagster heeft aangedragen, is naar het oordeel van de voorzitter evenmin terecht voorgesteld. In dit verband overweegt de voorzitter dat het immers tot de beleidsvrijheid van de advocaat behoort om te bepalen welke producties wel en welke niet worden ingebracht. Klachtonderdelen a, b en d zijn derhalve kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.8 Ook het verwijt van klaagster dat zij als gevolg van de werkwijze van verweerster schade heeft geleden, omdat klaagster daardoor geen toeslagen bij de Belastingdienst heeft kunnen aanvragen, is naar het oordeel van de voorzitter niet terecht voorgesteld. Verweerster heeft immers gemotiveerd gesteld dat zij klaagster op meerdere momenten de gelegenheid heeft geboden om te reageren op het concept-verzoekschrift en haar akkoord daarvoor te geven, zodat de procedure een aanvang kon nemen. Zodoende zou een peildatum voor de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap veilig gesteld kunnen worden, waardoor klaagster aanspraak had kunnen maken op eventueel aan haar toekomende toeslagen. Klaagster heeft echter de door verweerster aangedragen mogelijkheden onbenut gelaten, zodat dit voor haar rekening dient te komen. Klachtonderdeel c) is gezien het voorgaande kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.9 Uit het overgelegde klachtdossier leidt de voorzitter af dat verweerster zich aan de zaak van klaagster heeft onttrokken omdat op 8 oktober 2018 sprake was van een serieuze vertrouwensbreuk als gevolg van een verschil van inzicht over de behartiging van de belangen van klaagster. Verweerster heeft ervoor gekozen, hetgeen zij ook kón doen, om zich toen als advocaat te onttrekken. Daarnaast heeft verweerster in haar brief van 8 oktober 2018 klaagster op de te nemen vervolgstappen gewezen, waaronder het zoeken van een andere advocaat. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster zich op zorgvuldige wijze onttrokken als advocaat van klaagster. Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond.
4.10 De voorzitter komt tot de slotsom dat verweerster van de wijze waarop zij klaagster heeft bijgestaan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het is duidelijk dat klaagster is teleurgesteld in haar verwachtingen, maar dat is onvoldoende voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerster. Niet is gebleken dat verweerster bij de behandeling van klaagsters zaak steken heeft laten vallen, noch dat zij anderszins jegens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, dan ook in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, met bijstand van mr. D.L. van Lijf als griffier op 3 juli 2019.