Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:161

Zaaknummer

19-161/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadbeslissing. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door als advocaat een cliënt bij te staan in een zaak tegen klager, terwijl hij eerder klager als advocaat had bijgestaan in een zaak waaraan hetzelfde feitencomplex ten grondslag lag. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 15 juli 2019 in de zaak 19-161/DH/RO

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager       

gemachtigde: mr. M.

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 27 februari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 6 maart 2019 met kenmerk R 2019/11 edg/mb, door de raad ontvangen op 8 maart 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 mei 2019 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn gemachtigde mr. E.C. Meure, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet, alsmede van de e-mail met bijlage van verweerder d.d. 5 mei 2019. De e-mail met bijlagen van klager d.d. 9 mei 2019 en de e-mail met bijlagen van verweerder d.d. 13 mei 2019 zijn buiten de termijn ingediend. Partijen hebben daarover ter zitting bovendien gesteld dat ze voor de beoordeling van de klacht niet van belang zijn. De raad zal deze stukken derhalve buiten beschouwing laten.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Eind 2015 heeft klager de heer D. benaderd om hem te helpen met de verkoop van gerestaureerde voertuigen. De heer D. was vanwege gezondheidsproblemen genoodzaakt deze voertuigen te verkopen.

2.2    De heer D. heeft op 14 maart 2017 aangifte tegen klager gedaan vanwege oplichting dan wel verduistering.

2.3    Naar aanleiding van deze aangifte heeft het Openbaar Ministerie de Volkswagen Golf van klager in beslag genomen. In verband hiermee heeft klager zich tezamen met de heer M. op 1 juni 2017 tot verweerder gewend. De opdrachtbevestiging is door de heer M. in het bijzijn van klager ondertekend. De eerste factuur is door verweerder op verzoek van de heer M. naar klager gezonden. Verweerder heeft namens klager een klaagschrift tegen de inbeslagname van de Volkswagen Golf ingediend.

2.4    Verweerder heeft namens de heer D. op 29 mei 2018 een beslagrekest ten laste van – onder meer – klager ingediend.

2.5    Klager heeft verweerder door tussenkomst van een raadsman per e-mail van 16 juni 2018 laten weten dat klager bezwaar maakt tegen de bijstand van verweerder aan de heer D. en hem verzocht zich terug te trekken.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de heer D. heeft bijgestaan als advocaat in een zaak tegen klager, terwijl hij klager eerder als advocaat had bijgestaan in een zaak waaraan hetzelfde feitencomplex ten grondslag lag. Daarmee heeft verweerder volgens klager in strijd gehandeld met gedragsregel 15.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich schriftelijk tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    Met betrekking tot de klacht overweegt de raad dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot. Een advocaat dient te vermijden dat hij in een belangenconflict zou kunnen geraken ten koste van de voormalige cliënt, terwijl deze ervan moet kunnen uitgaan dat vertrouwelijke informatie over hemzelf en over de door die advocaat voor hem behandelde zaak niet tegen hem zal worden gebruikt. Dit laatste vloeit reeds voort uit de op een advocaat rustende verplichting tot geheimhouding. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot, moet worden beoordeeld aan de hand van concrete omstandigheden van dat geval.

5.2    Verweerder heeft gesteld dat het hem vrij stond om de heer D. bij staan, aangezien in de zaak over de inbeslaggenomen Volkswagen Golf niet klager maar de heer M. de opdrachtgever was. Bovendien zou hij, verweerder, ook helemaal geen informatie hebben ontvangen in de strafzaak, behalve het parketnummer en de naam van de officier van justitie. Bovendien zouden de twee zaken verschillende kwesties betreffen.

5.3    De raad passeert dit verweer. Vast staat dat het klager zelf was die bij verweerder is gekomen in verband met de inbeslaggenomen auto en dat verweerder zijn factuur ook aan hem heeft verzonden. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt niet dat dat alles op verzoek van de heer M. was, zoals verweerder stelt. Het enkele feit dat de heer M. de formeel tenaamgestelde van de auto was maakt dit niet anders. Klager was immers degene die verweerder de instructies gaf en verweerder hield klager ook van het verloop van de zaak op de hoogte.  Naar het oordeel van de raad dient klager dan ook – in elk geval in materiele zin – als voormalig cliënt van verweerder te worden aangemerkt. Dat betekent dat beoordeeld dient te worden of aan de strikte cumulatieve voorwaarden van gedragsregel 15 lid 3 is voldaan. Alleen wanneer dat het geval is, is het immers toegestaan tegen een voormalige cliënt op te treden.

5.4    Eén van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan, is dat de aan de advocaat toevertrouwde belangen niet dezelfde kwestie betreffen en/of dat er geen ter zake doend verband tussen de aangelegenheden bestaat. Een dergelijke situatie doet zich naar het oordeel van de raad niet voor. Aan beide zaken – waarbij dezelfde partijen betrokken zijn - ligt namelijk ten grondslag dat klager de heer D. eind 2015 heeft benaderd om hem te helpen met de verkoop van gerestaureerde voertuigen. Dit is niet gegaan zoals de heer D. had verwacht, waarna deze is overgegaan tot het doen van aangifte tegen klager en later ook tot het indienen van een verzoek tot het krijgen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van klager.

5.5    Nu aan de voorwaarden van lid 3 cumulatief moet worden voldaan is met het voorgaande reeds gegeven dat het verweerder niet vrij stond tegen klager op te treden. Ten overvloede overweegt de raad dat ook aan de overige twee voorwaarden niet is voldaan. 

5.6    De tweede voorwaarde waaraan moet zijn voldaan, is dat de advocaat niet beschikt over vertrouwelijke informatie dan wel zaaksgebonden informatie of informatie de persoon of het bedrijf van de voormalige of bestaande cliënt betreffende, die van belang kan zijn in de andere zaak. Met name deze voorwaarde strekt ertoe te voorkomen dat de advocaat de kans loopt in een belangenconflict te geraken. Voorkomen moet worden dat gegevens die door klager ter beschikking zijn gesteld aan verweerder, in een volgende procedure tegen hem gebruikt worden. Blijkens de toelichting op gedragsregel 15 kan bovendien alleen al de aard van de relatie tussen cliënt en advocaat met zich meebrengen dat het optreden tegen die cliënt door de advocaat onwenselijk is, ook al gaat het niet om dezelfde kwestie. Nu verweerder bij het leggen van het conservatoire beslag onder klager wel degelijk gebruik heeft kunnen maken van informatie die hij heeft verkregen in het kader van zijn bijstand aan klager, is ook aan deze voorwaarde naar het oordeel van de raad niet voldaan.

5.7    Wat betreft de derde voorwaarde, inhoudende dat niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt, geldt dat klager zijn bezwaren onomwonden kenbaar heeft gemaakt. Ook aan deze voorwaarde is derhalve niet voldaan.

5.8    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet voor de heer D. had mogen optreden en dat hij in elk geval zijn werkzaamheden voor hem na het bezwaar hiertegen van klager had moeten neerleggen. De klacht is dan ook gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Met zijn handelwijze heeft verweerder niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van hem als advocaat had mogen verwacht. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging en mede gelet op het tuchtrechtelijke verleden van verweerder acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde   griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klager,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, P.O.M. van Boven-de Groot, A. Schaberg en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2019.