Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-08-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:169
Zaaknummer
18-991/DH/RO
Inhoudsindicatie
Klacht deels gegrond. Verweerder heeft zich onnodig grievend jegens klager uitgelaten. Gelet daarop en mede in aanmerking nemend het tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad een maatregel van waarschuwing passend en geboden.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 5 augustus 2019
in de zaak 18-991/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 6 augustus 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 29 november 2018 met kenmerk R 2018/97 cij/dh, door de raad ontvangen op 30 november 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 juni 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager en zijn ex-vriendin hebben samen twee kinderen.
2.2 Namens klager heeft mr. V. een (tweeledig) verzoekschrift strekkende tot nihil-stelling en herberekening van de kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank Rotterdam. In die procedure heeft verweerder de ex-vriendin van klager bijgestaan.
2.3 De rechtbank Rotterdam heeft het verzoek verzoekschrift strekkende tot nihil-stelling en herberekening van de kinderalimentatie ter zitting van 13 juli 2018 behandeld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich bezig houdt met negatieve beeldvorming, het maken van suggestieve opmerkingen, het verkondigen van onzin en dat hij de rechter ter zitting van 13 juli 2018 op diverse punten heeft voorgelogen.
3.2 Ter toelichting heeft klager onder meer naar voren gebracht dat verweerder tijdens de zitting van 13 juli 2018 ten onrechte heeft betoogd dat klager een strafblad heeft, nauwelijks contact heeft met zijn zoon en door zijn werkgever is ontslagen omdat hij regelmatig te laat kwam op zijn werk.
4 VERWEER
4.1 Verweerder erkent dat hij ter zitting van 13 juli 2018, als gevolg van een verwisseling met een ander dossier, ten onrechte heeft medegedeeld dat klager een strafblad heeft. Daarvoor heeft verweerder direct ter zitting zijn excuses aangeboden.
4.2 Volgens verweerder zijn de overige vragen en opmerkingen die hij buiten en in de zittingszaal in dat verband heeft gesteld respectievelijk gemaakt relevant en dienen deze te worden bezien in de context waarbinnen hij de belangen van zijn cliënte heeft behartigd.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht is gericht tegen de advocaat van klagers wederpartij, zodat de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt te gelden heeft. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
5.2 Voorts geldt dat in familierechtelijke kwesties als de onderhavige een advocaat er voor moeten waken dat – zeker als er, zoals in dit geval, belangen van minderjarige kinderen in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren.
5.3 De raad overweegt dat uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende blijkt dat verweerder zich bewust is geweest van de hiervoor in randnummer 5.2 geschetste verantwoordelijkheid. Met de uitlating die, naar de raad begrijpt, erop neer komt dat “klager een strafblad heeft”, heeft verweerder zich naar het oordeel van de raad zonder meer onnodig grievend jegens klager uitgelaten. Verweerder had terughoudend behoren te zijn met het presenteren van een dergelijke uitlating als vaststaand feit, omdat van een advocaat mag worden verwacht dat hij bij het poneren van een dergelijke stelling zich er van vergewist dat daar voldoende grond voor bestaat. Daarbij komt dat van verweerder mocht worden verwacht dat hij terughoudender was geweest in het doen van uitlatingen over klager die naar redelijke verwachting als kwetsend zouden worden ervaren. Dit alles geldt temeer nu onduidelijk is welke relevantie de mededeling van de verweerder over het vermeende strafblad van klager had voor de procedure in het kader waarvan de zitting plaatsvond en die betrekking had op kinderalimentatie. Dat verweerder klager voor zijn onjuiste mededeling zijn excuses zou hebben gemaakt en zou hebben aangegeven dat hij zich had vergist met een ander kinderalimentatiedossier, maakt het voorgaande niet anders.
5.4 Ook wat betreft de opmerking van verweerder dat klager “nauwelijks contact heeft met de minderjarige zoon”, is de raad van oordeel dat van een gepaste distantie tot de opvattingen van zijn cliënt en van een zakelijke benadering van het juridische geschil niet is gebleken. Voorts merkt de raad op dat ook ten aanzien van deze opmerkingen de functionaliteit voor de zaak die verweerder bepleitte niet is gebleken.
5.5 Gelet op dit alles, in onderlinge samenhang bezien, is de raad van oordeel dat verweerder zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten. De klacht is in zoverre gegrond.
5.6 Gelet op het over en weer gestelde kan de raad de juistheid van de door klager gemaakte overige verwijten niet vaststellen. De klacht is in zoverre onvoldoende onderbouwd. Een en ander brengt mee dat de klacht voor het overige ongegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zich onnodig grievend jegens klager uitgelaten. Gelet daarop en mede in aanmerking nemend het tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad een maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25 reiskosten van klager,
b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500 kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.5 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond zoals overwogen in 5.3 en 5.4;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort - de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en R.A.M. Oranje-Jorna, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2019.