Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:163

Zaaknummer

19-005/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft de op hem rustende plicht om duidelijke afspraken te maken over het door zijn cliënt verschuldigde honorarium verzaakt, en hij heeft gedeclareerd in strijd met hetgeen zijn cliënt mocht begrijpen op grond van de afspraak. De gevolgen hiervan zijn voor klager verstrekkend geweest. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 15 juli 2019

in de zaak 19-005/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 9 januari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 januari 2019 met kenmerk R 2019/02, door de raad ontvangen op 8 januari 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 mei 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het dossier zoals ontvangen van de deken en van:

-    de brief met bijlagen van 23 januari 2019 van de zijde van verweerder;

-    het faxbericht van 13 mei 2019 met daarbij gevoegd het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2019;

-    de brief met bijlagen van 15 mei 2019 van de zijde van verweerder.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft verweerder om bijstand verzocht in verband met de aangekondigde ontruiming van een woning.

2.2    In de opdrachtbevestiging van vrijdag 8 december 2017 heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) Financieel

Zoals besproken zal ik uw opdracht in behandeling nemen tegen een uurtarief van EUR 285,- per uur exclusief BTW en overige verschotten (zoals onder andere griffierechten, deurwaarderskosten en de kosten voor een deskundige). In beginsel wordt een uurtarief van EUR 285,- gehanteerd. Indien en voor zover mogelijk zullen werkzaamheden worden uitbesteed een medewerkers die tegen een tarief van EUR 150,- (exclusief BTW) tot EUR 285,- (exclusief BTW) werken.

In aanvulling op het uurtarief wordt een toeslag van 8% van de uurtarieven in rekening gebracht om kantoorkosten te dekken (telefoon, fax, kopiëren e.d.). Deze toeslag wordt vermeerderd met 21% BTW.” 

2.3    Verweerder heeft de opdrachtbevestiging op 8 december 2017 om 16.50 uur per e-mail naar klager gezonden, tegelijk met een voorschotnota van € 4.000,-. In de begeleidende e-mail heeft verweerder geschreven dat het griffierecht € 1.924,- bedraagt en dat de deurwaarder € 150,- in rekening zal brengen voor een spoedbetekening. Verweerder heeft verder geschreven dat hij graag dezelfde dag nog een bewijs van betaling tegemoet ziet, omdat hij verantwoordelijk is voor de afdracht van het griffierecht voor het in te stellen kort geding.

2.4    Op de daaropvolgende vraag van klager of hij uiterlijk maandag 11 december 2017 mag reageren, heeft verweerder op 8 december 2017 om 18.33 uur als volgt gereageerd:

“Het liefst ontvangen wij voor maandag bericht, aangezien er maandagochtend voor 10.00 verlof gevraagd dient te worden voor het kort geding. Hiervoor dient er een concept dagvaarding meegestuurd te worden, hetgeen enkele kost om in elkaar te zetten. Als het niet anders kan dan zien wij het bericht graag maandag tegemoet.

Let wel op, de ontruiming zal zonder kort geding plaatsvinden. (…)”

2.5    Op 9 december 2017 om 13.10 uur heeft klager een e-mail gezonden aan verweerder met een aantal vragen over, zakelijk weergegeven, de in te stellen procedure en de kosten.

2.6    Dezelfde dag om 15.53 uur heeft verweerder gereageerd. Verweerder heeft onder meer geschreven:

“(…) Nee, de kort geding procedure staat los van andere procedures. Indien [C BV] in het gelijk wordt gesteld zal de wederpartij de griffierechten, deurwaarderskosten en ongeveer EUR 1.000,-- aan advocaatkosten betalen (ong. EUR 438,-- per punt. Dagvaarding een punt zitting twee punten). De kosten voor de bodemprocedure krijg je vergoed als je daar in het gelijk wordt gesteld. (…)

Bij verlies zullen alle kosten voor [C BV] komen. (…)”

Verweerder heeft in de e-mail verder geschreven dat er in ontruimingskwesties wisselende jurisprudentie bestaat over de bevoegdheid van de voorzieningenrechter of de kantonrechter. Verweerder kiest daarom voor het instellen van een procedure voor de voorzieningenrechter. Verweerder heeft bevestigd dat de griffierechten voor een kort geding procedure bij de kantonrechter lager zijn dan bij de voorzieningenrechter, namelijk € 939,-.

2.7    In de reactie van 9 december 2017 om 18.29 uur heeft klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) [C BV] verdient in principe niets aan deze hele zaak en maakt geen winst op de huurwoning. [C BV] wil enkel zijn huurder ontzorgen, maar kan dat niet tegen elke prijs doen. Kunnen we een afspraak maken over de advocaatkosten, m.a.w. dat de schadepost voor [C BV] bij het winnen van de zaak beperkt blijft tot € 500 nadat de wederpartij de griffierechten, deurwaarderskosten en ongeveer € 1.000,- aan advocaatkosten betalen? (…)”

2.8    In zijn reactie van 9 december 2017 om 19.20 uur heeft verweerder het volgende geschreven:

“(…) Ik kan het bedrag beperken tot EUR 1.500,-- indien wij in het gelijk worden gesteld, hetgeen wel mijn uitgangspunt is. Echter kan ik geen garantie geven. Gezien het gedrag van de wederpartij neem ik aan dat het een battle gaat worden daarom is EUR 500,-- geen optie. Deze vast prijs hanteer ik ook graag voor de bodemprocedure. Dan nemen we die gelijk mee in het kader van efficientie. Echter ga ik er vanuit dat de wederpartij zwicht tijdens het KG, aangezien ik goede gronden zie om ze met de grond gelijk te maken. (…)”

2.9    Klager heeft op 9 december 2017 te 20.20 uur als volgt gereageerd:

“(…) Is dit een correcte opsomming van jouw voorstel:

Griffierecht: € 1924

Spoedbetekening: € 150

Advocaatkosten kort geding: € 1500

Optioneel

Advocaatkosten bodem procedure: € 1500

Indien [C BV] het kort geding wint dient [wederpartij] de griffierechten, deurwaarderskosten en € 1.000 aan advocaatkosten te vergoeden. (…)”

2.10    Verweerder heeft vervolgens op 9 december 2017 om 22.43 uur het volgende geschreven:

“De advocaatkosten dienen vermeerderd te worden met de pkv voor de advocaat. Let op voor kanton geldt er een pkv van slechts € 500,-. Vandaar het standaard bedrag van EUR 1.500,-.”

2.11    Op 10 december 2017 heeft C BV een voorschot van € 4.000,- voldaan aan verweerder. Op die dag heeft klager ook de opdrachtbevestiging ondertekend teruggestuurd aan verweerder.

2.12    De vordering van C BV is afgewezen.

2.13    Op 18 december 2017 heeft verweerder klager een gespecificeerde einddeclaratie gestuurd, bestaande uit een bedrag van € 4.446,- aan honorarium, € 618,- griffierecht en € 85,21 deurwaarderskosten. Na toevoeging van de btw en aftrek van het betaalde voorschot bleef een door klager te betalen bedrag van € 2.100,76 over.

2.14    Op 18 december 2017 om 15.22 uur heeft klager aan verweerder laten weten dat de factuur volgens hem niet overeenkomt met de gemaakte afspraken. Om 17.59 uur heeft klager aan verweerder geschreven dat hij graag een factuur ontvangt “conform de prijsafspraken die gemaakt zijn in onze mail correspondentie”. Klager heeft verder geschreven dat hem is geadviseerd om de factuur en de correspondentie met verweerder aan de deken voor te leggen, in het geval hij er met verweerder niet uitkomt.

2.15    Op 19 december 2017 heeft verweerder als volgt gereageerd:

“Nogmaals in de bijgesloten e-mails staat iets anders dan in de door jou aangehaalde e-mail.

Meerdere keren heb ik aangegeven dat het gaat om een inschatting van een te betalen bedrag, indien u in het gelijk gesteld zou worden, van ongeveer EUR 1.500,- en bij verlies wordt dit bedrag vermeerderd met de proceskosten (die anders door de wederpartij zou zijn betaald).

E-mail van 9 december 2017 15:54 staat een punt voor de dagvaarding twee punten voor de zitting. in totaal dus drie punten.

https://www.rechtspraak.nl/Voor-advocaten-en-juristen/Reglementen-procedures-en-formuiieren/civiel/paginas/liquidatietarief.aspx

2. Kort geding

De president liquideert aan salaris in zaken zonder ingewikkelde feitelijke of juridische aspecten, zoals kleine huur- of woonruimtegeschillen, het minimale salaris van € 527. Naar het belang en de aard van de zaak wordt in andere gevallen aan salaris een bedrag vanaf € 816 geliquideerd met een maximum van € 9.475.

Iedere conclusie vóór het interlocutoir tot een maximum van 2     leder processtuk (iedere conclusie) (inclusief procesinleiding met een vordering, procesinleiding vordering en verzoek gecombineerd, verweerschrift) vóór de tussenuitspraak of regiebeslissing tot een maximum van 2 punten    1

Pleidooi    NVT    2

Ofwel drie punten keer (bereken maar het minimum van) EUR 527 is in totaal EUR 1.581,-.

Subtotaal ong. EUR 3081,--. Dit was begroot voor de zitting. Na de zitting hebben wij nog onderhandelingen gevoerd. Ik heb aangegeven dat dit na de zitting was. De rechter had al uitspraak gedaan. Zoals je weet was om 13:30 bij de rechtbank en ben ik om 17:30 weer weg gegaan bij de rechtbank. Voor de zitting en onderhandelingen heb ik slechts drie uur in rekening gebracht in plaats van vier uren, ofwel EUR 855,--. In totaal is dit EUR 3.936,-- te vermeerderen met de kantoorkosten van 8% en de BTW. Dit is EUR 5.143,56. Te vermeerderen met de griffierechten en deurwaarderskosten van EUR 618 en EUR 100,--. Totaal EUR 5.861,56.

Ik heb u aangegeven dat er meer dan 10 uren zijn afgeboekt. Een intakegesprek voor de bodemprocedure heb ik eveneens niet in rekening gebracht en tevens zijn de kantoorkosten niet in rekening gebracht. Het griffierecht is EUR 618,-- in plaats van EUR 1.924,-- en de deurwaarderskosten zijn EUR 85,-- (incl. BTW) in plaats van EUR 150,-- (excl. BTW).

Ik kan mij voorstellen dat het resultaat teleurstellend is, echter is mijns inziens de factuur conform afspraak. Ik heb u aangegeven u hierover graag nader te informeren, echter kiest u ervoor om gelijk maar een e-mail eruit te sturen en te roepen naar de deken te stappen. Enorm spijtig dat er op deze manier gecommuniceerd dient te worden.

Indien u het wenselijk vind om het geschil voor te leggen bij de geschillencommissie conform de algemene voorwaarden dan is het nodig. Hieronder treft u artikel 10 van de algemene voorwaarden: (…)

Ik geef u nogmaals aan dat ik meer dan bereid ben om het bovenstaande uit te leggen om een onnodige exercitie bij de geschillencommissie te voorkomen. Indien u een klacht in wenst te dienen dan kan dit bij mr. (…)”

2.16    Op 3 januari 2018 heeft verweerder klager een betalingsherinnering gestuurd.

2.17    Op 27 juli 2018 heeft verweerder C BV gedagvaard. De vordering strekt tot betaling van de declaratie van 18 december 2017. De vordering is bij verstekvonnis van 7 september 2018 toegewezen. C BV heeft verzet ingesteld tegen het verstekvonnis.

2.18    Op 1 januari 2019 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in de verzetzaak en de vorderingen van verweerder afgewezen. In de procedure bij de kantonrechter lag in het bijzonder de vraag voor of tussen klager en verweerder een prijsafspraak is gemaakt. De kantonrechter heeft hierover het volgende overwogen:

“4.3.1 Vooropgesteld wordt dat [kantoor verweerder] het gelijk aan haar kant heeft wanneer zij stelt dat zij in de opdrachtbevestiging d.d. 8 december 2017 melding heeft gemaakt van het door haar gehanteerde uurtarief (…), doch uit de nadien tussen partijen gevoerde e-mailcorrespondentie (…), heeft [C BV] naar het oordeel van de kantonrechter kunnen en mogen afleiden dat [kantoor verweerder] op dat uurtarief is teruggekomen en een vaste prijsafspraak heeft gemaakt van € 1.500,-. Dat [kantoor verweerder], zoals zij zelf stelt, slechts bedoeld heeft een inschatting te geven van de kosten en nooit bedoeld heeft een vaste prijsafspraak te maken, blijkt niet uit de door [kantoor verweerder] gekozen bewoordingen, onder meer in de e-mail van 9 december 2017 om 19.20 uur (…). Zo er al sprake zou zijn van enige onduidelijkheid in die bewoordingen, dient die onduidelijkheid voor rekening en risico van [kantoor verweerder] te komen. Terecht heeft [C BV] gesteld dat van [kantoor verweerder] als ervaren en deskundig advocaat verwacht mag worden dat zij duidelijke en niet voor tweeërlei uitleg vatbare prijsafspraken maakt met haar cliënten.”

2.19    In de procedure bij de kantonrechter is C BV bijgestaan door mr. K. Op 7 januari 2019 heeft verweerder bij de deken een klacht ingediend tegen mr. K.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij in strijd met de afspraak dat hij € 1.500,- in rekening zou brengen een hoger bedrag heeft gedeclareerd.

3.2    Volgens klager is met verweerder overeengekomen dat hij verweerder € 1.500,- zou betalen als de vordering toegewezen zou worden. In dat geval zouden de griffierechten, deurwaarderskosten en advocaatkosten van circa € 1.000,- worden vergoed door de wederpartij. Gelet op deze afspraak zijn de advocaatkosten volgens klager beperkt tot € 1.500,- als de vordering wordt toegewezen en maximaal € 2.500,-- als de vordering wordt afgewezen.

3.3    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat een advocaat ervoor moet zorgen dat hij bij het aanvaarden van een opdracht duidelijke afspraken maakt over het verschuldigde honorarium.

5.2    Met de deken en de kantonrechter is de raad van oordeel dat verweerder op onduidelijke wijze met klager heeft gecommuniceerd over de verschuldigde kosten.

5.3    Verweerder heeft klager een opdrachtbevestiging gestuurd die op zichzelf duidelijk is over het toepasselijke uurtarief. Vervolgens hebben partijen per e-mail gecorrespondeerd over (onder meer) de kosten van de procedure. In de e-mail van 9 december 2017 om 18.29 uur (zie hiervoor in 2.7) heeft klager gevraagd of het mogelijk is een prijsafspraak te maken.

5.4    De reactie van verweerder van 9 december 2017 om 19.20 uur (zie in 2.8) is naar het oordeel van de raad niet zonder meer duidelijk. Dit blijkt ook uit de reactie van klager, die dezelfde dag om 20.20 uur aan verweerder vraagt of “dit een correcte opsomming van jouw voorstel” is. In het antwoord van verweerder, dat naar het oordeel van de raad evenmin duidelijk is heeft verweerder het over “de pkv”, zonder uit te leggen waarvoor deze afkorting staat, en noemt hij een “standaardbedrag” van € 1.500,-. 

5.5    De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat klager niet had hoeven begrijpen dat verweerder onverkort vasthield aan het uurtarief zoals genoemd in de opdrachtbevestiging. Verweerder heeft, door deze onduidelijkheid over de verschuldigde kosten te laten ontstaan, onzorgvuldig gehandeld jegens klager. Het vervolgens sturen van een declaratie die hoger is dan klager had verwacht, en het volharden in die declaratie ondanks tegenwerpingen van klager, is in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

5.6    De raad voegt toe dat deze aan verweerder te wijten onduidelijkheid voor klager verstrekkende gevolgen heeft gehad, omdat verweerder klager heeft gedagvaard en, uiteindelijk tevergeefs, betaling van zijn honorarium heeft gevorderd. Gelet op dit alles verklaart de raad de klacht gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft de op hem rustende plicht om duidelijke afspraken te maken over het door zijn cliënt verschuldigde honorarium verzaakt, en hij heeft gedeclareerd in strijd met hetgeen zijn cliënt mocht begrijpen op grond van de afspraak. De gevolgen hiervan zijn voor klager verstrekkend geweest. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden.

7.2     Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 25,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerder moet het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2019.