Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-08-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:164

Zaaknummer

18-1043/A/MN

Inhoudsindicatie

Verzet deels gegrond. Klacht deels gegrond, geen maatregel. Omdat klager op 23 januari 2017 (nog) niet strafrechtelijk was veroordeeld, is de voorzitter op dit (enkele) punt van een onjuist feit uitgegaan. Verweerster had op 23 januari 2017 niet mogen stellen dat klager valsheid in geschrifte heeft gepleegd.  Dit is een zware beschuldiging aan het adres van klager en van een advocaat mag worden verwacht dat hij bij het uiten van dergelijke zware beschuldiging zich ervan vergewist dat er voldoende grond voor bestaat. De term ‘valsheid in geschrifte’ had verweerster niet hoeven gebruiken om haar punt duidelijk te maken. Zij had kunnen volstaan met minder harde bewoordingen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 12 augustus 2019

in de zaak 18-1043/A/MN

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 7 februari 2019 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 13 oktober 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Na een verwijzingsbeslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 18 december 2018 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) kennisgenomen van de brief van de deken van 15 oktober 2018 met kenmerk 17-02080/MV/sd, door de raad ontvangen op 24 december 2018.

1.3    Bij beslissing van 7 februari 2019 heeft de voorzitter de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 7 februari 2019 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 8 maart 2019, door de raad per e-mail ontvangen op 8 maart 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 17 juni 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster bijgestaan door haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven alsmede van het verzetschrift van klager van 8 maart 2019.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Voor zover klager daartegen in verzet opkomt wordt daarop hierna, in 4.2, ingegaan.

3    VERZET

3.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, onder meer in dat de voorzitter zich ‘temporeel heeft vergaloppeerd’ wat betreft de volgende zinsnede in randnummer 4.4 van de voorzittersbeslissing: “Vast staat dat klager is veroordeeld voor belastingfraude.”, waarbij verweerster volgens de voorzitter met valsheid in geschrifte op 23 januari 2017 belastingfraude zou hebben bedoeld en geen valsheid in geschrifte. Voor het overige komen de verzetsgronden neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling.

4    BEOORDELING

4.1    Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klager te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.2    Wat betreft de feitenvaststelling door de voorzitter overweegt de raad dat niet alle naar voren gebrachte feiten volledig behoeven te worden vastgesteld. Het gaat om een zakelijke opgave van de voor de beslissing meest relevante feiten. Die heeft de voorzitter vastgesteld. In het bijzonder behoefde de voorzitter niet al die feiten op te nemen die klager voor hem gunstig en relevant acht. Dat de door de voorzitter vastgestelde feiten onjuist zijn, is niet gebleken. Voorts geldt dat ook als de voorzitter alle door klager in zijn verzetschrift gestelde feiten bij haar beslissing had betrokken, dit niet tot een andere uitkomst had geleid.

4.3    Ten aanzien van hetgeen de voorzitter bij de beoordeling van klachtonderdeel a) heeft overwogen over het vast staan van het feit dat klager is veroordeeld voor belastingfraude, heeft klager aangevoerd dat op het moment van de zitting bij het gerechtshof op 23 januari 2017 deze veroordeling niet vaststond. In het klachtdossier zijn naar het oordeel van de raad, op een opmerking in de appelmemorie van verweerster onder punt 4 waarin zij schrijft: “Op 27 juni 2017 is hij [klager] tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk veroordeeld.”, geen aanknopingspunten voor een veroordeling voor belastingfraude van klager op het moment van de zitting bij het gerechtshof (23 januari 2017) te vinden. Omdat klager op 23 januari 2017 (nog) niet strafrechtelijk was veroordeeld, is de voorzitter naar het oordeel van de raad op dit (enkele) punt van een onjuist feit uitgegaan. Dat betekent dat het verzet gericht tegen dit deel van de beslissing gegrond is en de raad klachtonderdeel a) op dit punt opnieuw zal beoordelen.

4.4    Klachtonderdeel a) houdt in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij tijdens de zitting bij het gerechtshof op 23 januari 2017 heeft gesteld: “de verwijtbaarheid bestaat eruit dat de man ondanks diverse waarschuwingen toch met is doorgegaan met verwijtbare gedragingen en dat hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd.”. De voorzitter heeft overwogen dat verweerster de woorden “doorgegaan met verwijtbare gedragingen” en “valsheid in geschrifte” in het kader van de vraag naar de oorzaak van klagers inkomensverlies heeft mogen gebruiken. Dat verweerster de in de brieven van 8 december 2010 en 30 december 2010 van respectievelijk de hoofdadvocaat-generaal en een plaatsvervangend hoofdofficier aan klager geuite bewoordingen als waarschuwingen heeft gekwalificeerd is niet verwijtbaar, aldus de voorzitter. Het wel of niet verwijtbaar zijn van inkomensverlies is bij een verzoek om wijziging van kinderalimentatie relevant en daarmee functioneel. Vast staat dat klager is veroordeeld voor belastingfraude, aldus steeds de voorzitter.

4.5    Anders dan de voorzitter is de raad van oordeel dat verweerster op 23 januari 2017 niet heeft mogen stellen "dat hij [klager, rvd] valsheid in geschrifte heeft gepleegd.". Dit is een zware beschuldiging aan het adres van klager en van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich bij het uiten van dergelijke zware beschuldigingen ervan vergewist dat er voldoende grond voor bestaat. Het feit dat een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld is onvoldoende om te stellen dat degene tegen wie het onderzoek loopt dit strafbare feit ook heeft begaan. Dat klager later veroordeeld is voor belastingfraude maakt het voorgaande niet anders. Daar komt bij dat valsheid in geschrifte niet zonder meer gelijk staat aan belastingfraude. Als partijen al jarenlang met elkaar in geschil zijn en er meer gerechtelijke procedures zijn geweest, is het juist aan de advocaat om zijn professionaliteit te bewaren en niet mee te gaan in de verhitte strijd van partijen. Hij dient zich te onthouden van stellingen die de zaak mogelijk (verder) laten escaleren. Dit geldt temeer nu sprake is van een geschil tussen ex-echtgenoten. De term ‘valsheid in geschrifte’ had verweerster niet hoeven gebruiken om haar punt duidelijk te maken. Zij had kunnen volstaan met (minder harde) bewoordingen, waarbij weggebleven wordt van de omschrijving van een "gepleegd strafbaar feit". De raad acht klachtonderdeel a) (enkel) op dit onderdeel dan ook gegrond.

4.6    De raad is voor het overige van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden voor het overige niet slagen en heeft de voorzitter de klacht voor het overige terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet voor het overige ongegrond worden verklaard.

5    MAATREGEL

5.1    De raad heeft hiervoor geoordeeld dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat zij de term ‘valsheid in geschrifte’ niet had mogen gebruiken. Bij het beoordelen van de hoogte van de maatregel is van belang dat partijen over en weer elkaar allerlei verwijten maken en dat sprake is van een fel partijdebat waarbij klager zich - zoals ook bleek bij de zitting van de raad in deze zaak - zeker niet onbetuigd laat. Gelet op die context plus de omvang en de ernst van het gegronde klachtonderdeel en het blanco tuchtrechtelijke verleden van verweerster, ziet de raad aanleiding om geen maatregel op te leggen.

6    GRIFFIERECHT

6.1     Omdat het verzet en de klacht deels gegrond worden verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond;

-    verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel a) deels gegrond;

-     verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel a) voor het overige ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel a) deels gegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. M.C. de Ruijter als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 augustus 2019.

Griffier    Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 12 augustus 2019 verzonden.