Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-08-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:81

Zaaknummer

190003

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft zich onttrokken als advocaat van klaagster, omdat zij de declaraties niet betaalde en niet reageerde op zijn berichten. Verweerder had naar het oordeel van het hof klaagster moeten informeren over de datum en het tijdstip waarop de rechtbank haar zaak ter zitting zou behandelen (Gedragsregel 8 (oud) en Gedragsregel 16 (nieuw)). Het hof oordeelt verder anders dan de raad dat verweerder zich niet ontijdig heeft onttrokken aan de zaak. Verweerder heeft veelvuldig geprobeerd contact te krijgen met klaagster en hij heeft klaagster voldoende tijdig en duidelijk geïnformeerd over de consequenties van zijn onttrekking en het niet verschijnen ter zitting van de rechtbank. Klacht gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing. Kostenveroordeling. Gedeeltelijke bekrachtiging beslissing raad.  

Uitspraak

BESLISSING

van 19 augustus 2019

in de zaak 190003

naar aanleiding van het beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van 10 december 2018 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad), gewezen onder nummer 18-221/DH/DH en aan partijen toegezonden op 11 december 2018. De raad heeft de klacht van klaagster gedeeltelijk gegrond verklaard, namelijk voor zover door de raad overwogen onder 5.9 en 5.11 van haar beslissing. Voor het overige heeft de raad de klacht van klaagster ongegrond verklaard. De raad heeft aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. Verweerder is daarbij veroordeeld in de vergoeding van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 50,- aan klaagster en tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:273.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De griffie van het hof heeft het beroepschrift van verweerder ontvangen op 9 januari 2019.

2.2    Voorts heeft het hof kennis genomen van de stukken van de raad.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 juni 2019. Verweerder en klaagster met haar gemachtigde, mr. A.H. van Haga, zijn verschenen en hebben een pleitnota overgelegd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij is tekortgeschoten in de behartiging van haar belangen.

3.2    Klaagster verwijt verweerder, voor zover in hoger beroep nog van belang, in het bijzonder dat hij haar niet op de hoogte heeft gesteld van de mondelinge behandeling van een in het kader van een echtscheidingsprocedure door haar

(ex-)man ingediend verzoek tot wijziging van de voorlopige voorziening op 29 oktober 2015. Klaagster verwijt verweerder dat hij zich kort voor de zitting heeft onttrokken, niet is verschenen op die zitting en aldus haar belangen niet heeft behartigd. Klaagster verwijt verweerder tot slot dat hij haar niet heeft laten weten dat hij zich aan de zaak heeft onttrokken.

 

4    FEITEN

4.1    Klaagster is in 2008 onder huwelijkse voorwaarden getrouwd met de heer A (hierna: de man).

4.2    Op 30 januari 2015 heeft klaagster, vooruitlopend op de scheiding van de man, de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Klaagster werd bij deze procedure bijgestaan door mr. H. De rechtbank heeft op 24 maart 2015 op het verzoek beslist en, zakelijk weergegeven, klaagster het recht op het gebruik van de echtelijke woning te Portugal toegewezen en de door de man te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 5.000,- per maand.

4.3    In april 2015 heeft verweerder de behandeling van de echtscheidingszaak van mr. H overgenomen. Er was op dat moment al een bodemprocedure ingesteld door de man. Mr. H had namens klaagster een verweerschrift ingediend. Er was nog geen mondelinge behandeling gepland in de bodemprocedure.

4.4    Verweerder heeft vanaf 10 april 2015 met klaagster gecommuniceerd via e-mail, daarbij gebruik makend van het adres van klaagster: [achternaam en roepnaam klaagster]1@gmail.com (hierna: het gmailadres).

4.5    Verweerder heeft klaagster aangeraden om zich ook te laten adviseren door een financieel adviseur. Op aanraden van verweerder heeft klaagster zich daartoe vervolgens gewend tot de heer B.

4.6    In zijn e-mail van 24 juli 2015 aan het gmailadres heeft verweerder klaagster gewezen op openstaande facturen en om betaling verzocht. Bij e-mails van 31 juli, 13 augustus en 25 augustus 2015 heeft de financiële administratie van het kantoor van verweerder klaagster verzocht om betaling van openstaande facturen.

4.7    Op 31 augustus 2015 heeft verweerder het volgende bericht gestuurd naar het gmailadres:

“(…) In opgemelde kwestie hebben wij, ondanks de toegezonden mails, geen betaling van u mogen ontvangen. Derhalve kan ik niet anders dan mijn werkzaamheden in uw dossier tot nader order op te schorten.

Zodra u de achterstand in de declaraties voldaan hebt, zal ik de werkzaamheden in uw dossier hervatten. (…)”

4.8    Op 2 oktober 2015 heeft de man bij de rechtbank een verzoek ingediend strekkend tot wijziging van de op 24 maart 2015 door de rechtbank uitgesproken voorlopige voorziening.

4.9    In een e-mail van 2 oktober 2015 aan het gmailadres heeft verweerder geschreven dat de man een verzoek tot wijzigingen van de voorlopige voorziening heeft ingediend. Verweerder heeft klaagster verzocht om haar verhinderdata op te geven. Verweerder heeft er in de e-mail verder op gewezen dat, zakelijk weergegeven, hij zijn werkzaamheden heeft opgeschort in verband met een betalingsachterstand, dat hij daarover overleg wenst met klaagster en dat hij zich zonder dat overleg genoodzaakt ziet om zich te onttrekken aan de zaak.

4.10    In een e-mail van 8 oktober 2015 aan het gmailadres heeft verweerder geschreven dat hij het verzoekschrift met bijlagen heeft ontvangen van de man en dat hij verwacht dat de mondelinge behandeling van het verzoek spoedig zal plaatsvinden. Het verzoekschrift heeft verweerder bij de e-mail gevoegd. Hij heeft geschreven dat hij de bijlagen via WeTransfer aan klaagster zal sturen. Het bericht is ‘cc’ aan de heer B gestuurd.

4.11    In het klachtdossier bevindt zich een brief van de rechtbank aan verweerder van 9 oktober 2015, waarin wordt meegedeeld dat de mondelinge behandeling van het verzoek is gepland op 29 oktober 2015.

4.12    In een e-mail van 15 oktober 2015 aan het gmailadres heeft verweerder het volgende geschreven:

“Ik breng u onder de aandacht de eerdere correspondentie aangaande opschorting van de werkzaamheden, welke ik u nu al weken geleden bericht heb. Voorts breng ik onder uw aandacht dat er een voorlopige verzoek om voorlopige voorzieningen aankomt. Daar heeft u overigens geen advocaat voor nodig om daar te verschijnen. Wanneer niet verschenen wordt, zal het verzoek zeker worden toegewezen.”

4.13    In een e-mail van 23 oktober 2015 aan het gmailadres heeft verweerder aan klaagster geschreven dat hij nog geen reactie van haar heeft ontvangen. Verweerder heeft voorts het volgende geschreven:

“(…) Eerder wees ik u expliciet al op de langdurige betalingsachterstand die ontstaan is bij mij op kantoor voor de verrichte werkzaamheden. Voeg daarbij dat ik ook niet de juiste en volledige informatie krijg om het verweer te voeren, dan is duidelijk dat ik niet langer meer voor u als advocaat kan optreden. Ik zal mij dan ook aan de zaak onttrekken en ik zal dat ook aan de Rechtbank berichten. Ik wijs erop dat als wij geen verweer voeren en ook niet ter zitting zullen verschijnen, de rechter waarschijnlijk het verzoek om een voorlopige voorziening zal toewijzen. Dit is het gevolg van het onttrekken.

Ik zal indien u ook op deze mail niet reageert, de brief van de onttrekking aan de Rechtbank toezenden maandagochtend uiterlijk te 10.00 uur. Ik wijs erop dat ook de wederpartij een kopie van die brief zal moeten ontvangen.

Wenst u dat wij ons niet onttrekken, dan moge ik u verzoeken direct contact met mij op te nemen, mij van de juiste en volledige informatie te voorzien en voorts een regeling te treffen voor de achterstand in betaling. (…)”

4.14    In een per fax verzonden brief aan de griffier van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2015 heeft verweerder geschreven:

“In opgemelde kwestie wens ik mij aan de zaak te onttrekken omdat mijn kantoor geen contact meer krijgt met cliënte en voorts cliënte dus ook geen instructies heeft kunnen geven. Op deze wijze mag en kan ik niet meer voor cliënte optreden (…)”

4.15    Ter zitting op 29 oktober 2015 is van de zijde van klaagster niemand verschenen. De rechtbank heeft bij beschikking van 12 november 2015 het gebruik van de echtelijke woning toegewezen aan de man en de door hem te betalen partneralimentatie op nihil gesteld.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de klacht gegrond verklaard voor zover inhoudend dat verweerder klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van de zittingsdatum en verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door zich zodanig kort voor de zitting te onttrekken dat klaagster geen redelijke termijn had om een andere advocaat te vinden. De raad heeft aan verweerder een berisping opgelegd.

5.2    Verweerder komt in zijn memorie van grieven op tegen de gegrondverklaring van deze klacht(onderdelen), tegen de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en tegen de opgelegde maatregel. Verweerder voert als grieven, samengevat en kort gezegd, aan dat het klaagster duidelijk moet zijn geweest dat er spoedig een zitting zou plaatsvinden en dat het op de weg van klaagster lag om naar aanleiding van de verzonden e-mailberichten contact met verweerder op te nemen. Zou klaagster contact hebben opgenomen, dan zou het feit dat de zittingsdatum niet was medegedeeld direct naar voren zijn gekomen. Verweerder heeft ten aanzien van het verwijt dat hij zich te kort voor de zitting aan de zaak zou hebben onttrokken aangevoerd dat hij aan klaagster reeds op 31 augustus 2015 heeft meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden (wegens niet betaling van openstaande declaraties) opschortte en dat hij die mededeling op latere momenten heeft herhaald. Verweerder heeft voorts gegriefd tegen het oordeel van de raad dat hij, hoewel hij geen mandaat had, toch uitstel had moeten vragen en/of naar de zitting had moeten gaan

5.3    Klaagster heeft aangevoerd dat verweerder klaagster eerder (bij toezending van de stukken in oktober 2015) had moeten wijzen op de consequenties van het opgeschort zijn van de werkzaamheden en dat dit betekende dat geen representatie zou plaats vinden tijdens de behandeling van het verzoekschrift.

5.4    Het hof overweegt het volgende. Gedragsregel 8 oud (nu Regel 16) bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te houden van belangrijke informatie. Ter zitting in hoger beroep heeft verweerder bevestigd dat hij de datum en het tijdstip van de zitting van 29 oktober 2015 niet aan klaagster heeft doorgegeven. Verweerder heeft hiermee nagelaten klaagster van deze belangrijke informatie op de hoogte te stellen. Het feit dat het wellicht ook op weg van klaagster had gelegen om contact met verweerder op te nemen naar aanleiding van zijn e-mailberichten, maakt dit niet anders. De grief gericht tegen het door de raad gegrond geachte onderdeel van de klacht dat verweerder haar niet op de hoogte heeft gesteld van de datum en tijdstip van de mondelinge behandeling faalt om deze reden.

5.5    Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerder niet kan worden verweten dat hij onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door klaagster nadat betaling van de openstaande declaraties uitbleef en hij (ook met betrekking tot het door de man ingediende verzoekschrift) niets van haar vernam op 23 oktober 2015 te berichten dat hij zonder bericht van haar kant zich aan de zaak zou onttrekken en de rechtbank en de wederpartij op 26 oktober 2015 daarvan op de hoogte zou stellen. Gedragsregel 9 oud (nu Regel 14) bepaalt dat de advocaat die besluit een aan hem verstrekte opdracht neer te leggen, dit op zorgvuldige wijze dient te doen. Ook dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.

Al op 31 augustus 2015 heeft verweerder klaagster bericht dat hij zijn werkzaamheden opschortte tot dat de achterstand in de declaraties zou zijn voldaan. Op 2 oktober 2015 (de dag van indiening van het verzoek) heeft verweerder klaagster bericht dat hij zijn werkzaamheden had opgeschort in verband met de betalingsachterstand en dat hij (bij uitblijven van overleg tussen klaagster en verweerder) genoodzaakt zou zijn om zich te onttrekken aan de zaak. Verweerder is vervolgens pogingen blijven ondernemen om met klaagster in contact te komen en heeft op 23 oktober 2015 uiteindelijk definitief bericht op 26 oktober 2015 uitvoering te zullen geven aan zijn besluit om zich te onttrekken aan de zaak. Het hof is tegen deze achtergrond bezien van oordeel dat de onttrekking door verweerder niet ontijdig is geweest. Ook heeft verweerder voldoende tijdig en duidelijk gewezen op de consequenties van de onttrekking en het niet verschijnen ter zitting.

Het hof deelt evenmin het oordeel van de raad dat verweerder een verwijt treft omdat het “op de weg van verweerder had gelegen om, bijvoorbeeld, de rechtbank om uitstel te vragen of om ter zitting aan de rechter te laten weten dat hij niets van klaagster had vernomen”. Daar verweerder zich had onttrokken en geen instructies van zijn cliënte had, kon hij geen (proces)handelingen meer namens klaagster verrichten. Bij zijn brief van 26 oktober 2015 had hij bovendien de rechtbank al laten weten dat hij zich had onttrokken omdat hij geen contact met en instructies van zijn cliënte had.

De grieven slagen derhalve voor zover de raad heeft geoordeeld dat de onttrekking door verweerder te laat heeft plaats gevonden en verweerder niet ter zitting is verschenen. De beslissing van de raad zal op dit punt dus worden vernietigd.

Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om de maatregel te wijzigen en aan verweerder een waarschuwing op te leggen. Ook in zoverre slagen de grieven.

5.6    Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep: 

a) € 50,- reiskosten van klaagster;

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.7    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.8    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van 10 december 2018 van Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 18-221/DH/DH, voor zover die aan het oordeel van het hof is onderworpen ten aanzien van de gegrondverklaring van de klacht zoals bedoeld in r.o. 5.9 van die beslissing (het onderdeel van de klacht dat verweerder haar niet op de hoogte heeft gesteld van de datum en tijdstip van de mondelinge behandeling) en ten aanzien van de proceskostenveroordeling;

- vernietigt de beslissing van 10 december 2018 van Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 18-221/DH/DH, voor zover die aan het oordeel van het hof is onderworpen ten aanzien van de gegrondverklaring van de klacht zoals bedoeld in r.o. 5.11 van die beslissing (het onderdeel van de klacht dat de onttrekking door verweerder te laat heeft plaatsgevonden en verweerder niet ter zitting is verschenen) en aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd;

- en in zoverre opnieuw rechtdoende: verklaart de klacht ongegrond, voor zover die inhoudt dat verweerder niet is verschenen bij de zitting van 29 oktober 2015 en aldus de belangen van klaagster niet heeft behartigd en dat verweerder klaagster niet (tijdig) heeft laten weten dat hij zich aan de zaak heeft onttrokken;    

- verwerpt het hoger beroep van verweerder voor het overige;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.J.M.E. Arpeau, A.D. Kiers-Becking, V. Wolting, H.J.P. Robers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2019.          

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 19 augustus 2019.