Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-08-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:80

Zaaknummer

180263

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. De raad heeft in de verzetprocedure de klachtonderdelen ambtshalve aangevuld. Het hof is niet gebleken dat de raad deze ambtshalve aanvulling vooraf kenbaar heeft gemaakt zodat partijen daarop konden reageren. Het hof neemt aan dat verweerster pas met de verzetsbeslissing bekend werd met die aanvullingen. Het hof oordeelt dat dit in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor is. Het hof laat deze klachtonderdelen buiten beschouwing.

Inhoudsindicatie

Ten aanzien van de verleende toevoegingen voor de arbeidszaak oordeelt het hof dat de toevoegingen door de Raad voor Rechtsbijstand aan klagers zijn gestuurd en hen dus duidelijk was waarvoor de toevoegingen zijn aangevraagd en welke eigen bijdrage zij daarvoor verschuldigd waren. Ten aanzien van de zaak met de beschadigde telefoon oordeelt het hof dat klagers de eigen bijdrage verschuldigd zijn nu verweerster op verzoek van klagers daarin werkzaamheden heeft verricht, ook al verzochten zij verweerster later de zaak te beëindigen en geen procedure te starten. Ten aanzien van de zaak tegen het UWV oordeelt het hof dat uit de gang van zaken blijkt dat klaagster hiervoor een opdracht aan verweerster had gegeven en wist dat daarvoor een toevoeging werd aangevraagd. Verweerster heeft hiervoor werkzaamheden verricht. Dat achteraf bleek dat de werkgever het bezwaar te laat had ingediend en de werkzaamheden van verweerster dus niet nodig waren, is verweerster niet aan te rekenen omdat zij dit niet kon weten. Dit betekent niet dat de toevoeging ten onrechte is aangevraagd door verweerster. Vernietiging beslissing raad. Klachten ongegrond voor zover aan het hof voorgelegd.

Uitspraak

BESLISSING

van 19 augustus 2019

in de zaak 180263

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager (sub 1)

en

klaagster (sub 2)

hierna tezamen: klagers

 

1.    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van 17 januari 2018 van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad), gewezen onder nummer 17-723/DH/RO, en naar de beslissing van de raad van 27 augustus 2018, gewezen onder hetzelfde nummer. In de voorzittersbeslissing is de klacht van klagers met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. De raad heeft het verzet daartegen in de beslissing van 27 augustus 2018 gegrond verklaard, de klacht ongegrond verklaard voor zover in overweging 5.6 van die verzetbeslissing is overwogen. Voor het overige is de klacht in alle onderdelen gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van berisping opgelegd. Verweerster is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en een reiskostenvergoeding van € 50,- aan klagers en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De verzetbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:198 en de voorzittersbeslissing is gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2018:44.

 

2.    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1.    De griffie van het hof heeft het beroepschrift van verweerster op 26 september 2018 ontvangen.

2.2.    Het hof heeft verder kennisgenomen van:

-    het dossier van de raad;

-    de op 21 november 2018 ontvangen brief met bijlage van klager sub 1, nogmaals verzonden op 12 april 2019;

-    het e-mailbericht met bijlagen van 26 maart 2019 van verweerster;

-    het e-mailbericht met bijlage van 4 april 2019 van verweerster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op de openbare zitting van 3 juni 2019. Verweerster, vergezeld van haar boekhouder de heer [T.], en klagers zijn verschenen. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overhandigd.

 

3.    KLACHT

3.1.    De klacht houdt, uitgaande van de klachtomschrijving zoals weergegeven in de voorzittersbeslissing, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat :

a) zij in 2012, toen ontslag dreigde voor klaagster bij haar (voormalig) werkgever, een toevoeging heeft aangevraagd, terwijl niet duidelijk is wat voor werkzaamheden zij daarvoor heeft verricht;

b) zij voor diezelfde zaak (de loonvordering) drie keer een toevoeging heeft aangevraagd;

c) zij in zaak 4 (***26) alleen contact heeft opgenomen met de wederpartij in verband met een beschadigde telefoon. De schade bedroeg EUR 200,- en verweerster heeft klagers geadviseerd om de zaak te laten rusten. De eigen bijdrage voor de toevoeging blijkt nu EUR 514,- te zijn. Klagers menen dat verweerster deze vergoeding niet van hen kan vorderen, nu zij geen procedure heeft opgestart;

d) zij een toevoeging heeft aangevraagd voor een UWV-zaak (zaak 6; ***84), terwijl klagers deze toevoeging niet kunnen plaatsen. Zij hebben tot 2017 helemaal geen problemen gehad met het UWV. Het is klagers totaal onbekend wat verweerster voor hen heeft gedaan of ondernomen. Zij kunnen zich alleen herinneren dat zij om een second opinion hebben gevraagd. Daarna zijn er geen werkzaamheden verricht.

 

4.    FEITEN

4.1.    De raad heeft onder 2 van de bestreden beslissing feiten vastgesteld waarvan de juistheid in hoger beroep, behoudens punten 2.22 en 2.36 (voor zover daarin als vaststaand feit wordt gemeld dat verweerster een voorlopige factuur aan klagers heeft verzonden), niet is bestreden zodat het hof de vastgestelde feiten voor het overige ook tot uitgangspunt neemt. Deze feiten zijn (volgens nummering van de verzetbeslissing):

2.1 Klager sub 1 en klaagster sub 2 zijn echtgenoten. Verweerster heeft klagers sinds 2012 in een aantal zaken bijgestaan. Zij heeft ten behoeve van deze zaken zes toevoegingen aangevraagd:

1. ***48 (…) eigen bijdrage: EUR 127,- (toevoeging ***737)

2. ***17 (…) eigen bijdrage: EUR 823,- (toevoeging ***553)

3. ***65 (…) eigen bijdrage: EUR 514,- (toevoeging ***317)

4. ***26 (…) eigen bijdrage: EUR 514,- (toevoeging ***406)

5. ***52 (…) eigen bijdrage: EUR 514,- (toevoeging ***103)

6. ***84 (…) eigen bijdrage: EUR 514,- (toevoeging ***481).

2.2 De eerste drie dossiers hadden betrekking op loongeschillen tussen klaagster en haar (voormalig) werkgever.

Dossier 1 (***48)

2.3 Bij brief van 30 augustus 2012 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gezonden in de zaak ***48. Deze opdrachtbevestiging luidt onder meer als volgt:

“(…) Hierbij bevestig ik u voor de goede orde dat ik u als advocaat zal bijstaan in opgemelde kwestie.

U verzocht mij (u, hof) bij te staan in een geschil dat u heeft met uw werkgever. U deelde mij mede dat uw werkgever ten onrechte uw volledige salaris niet voldoet, terwijl u meent recht te hebben op uw volledige salaris omdat u arbeidsongeschikt bent.

Tijdens onze bespreking heb ik u gewezen op het feit dat u, afhankelijk van uw inkomen en vermogen in het jaar 2010, eventueel in aanmerking kunt komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Dit houdt in dat een gedeelte van mijn kosten in de onderhavige zaak, kunnen worden vergoed door de overheid. U dient echter wel een door de Raad voor Rechtsbijstand nader te bepalen eigen bijdrage, variërend van € 127,-- tot € 786,-- aan mij te voldoen alsmede eventuele kosten van derden (…). In dat kader zal ik namens u een zogenaamde toevoeging aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Zoals besproken zend ik u bijgaand een voorschot eigen bijdrage nota met het verzoek voor betaling zorg te dragen. (…)”

De voorschot eigen bijdrage nota d.d. 30 augustus 2012 bedroeg EUR 786,-.

2.4 Bij brief van 29 augustus 2012 in de zaak ***48 heeft verweerster de werkgever van klaagster als volgt bericht:

“(…) Tot mij heeft zich gewend [klaagster], u wel bekend, met het verzoek haar belangen in opgemelde kwestie te behartigen.

Cliënte is reeds bij u werkzaam als schoonmaakster op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 17 juli jl heeft zij zich ziek gemeld, cliënte is sindsdien arbeidsongeschikt.

(…)

Ik heb van cliënte begrepen dat u haar salaris over de afgelopen periode niet volledig heeft betaald. Cliënte houdt zich beschikbaar en bereid, om zodra zij weer arbeidsgeschikt is, de bedongen arbeid op eerste afroep te komen verrichten. Hiernaast maakt cliënt aanspraak op volledige doorbetaling van haar salaris. Mocht cliënte haar salaris niet volledig ontvangen, acht zij zich genoodzaakt zulks in rechte te vorderen (…). (…)”

2.5 Bij beslissing van 4 januari 2013 is de aangevraagde toevoeging verleend. De eigen bijdrage is vastgesteld op € 127,-.

2.6 Bij e-mail van 23 juni 2013 te 22.09 uur heeft verweerster de werkgever van klaagster verzocht het volledige salaris (inclusief vakantiegeld) per datum arbeidsongeschiktheid te voldoen en telefonisch contact op te nemen met verweerster om de kwestie nogmaals te bespreken.

2.7 Bij brief van 18 juli 2013 heeft verweerster klaagster als volgt bericht:

“(…) Refererend aan onze bespreking van vandaag waarin wij hebben geconstateerd dat uw werkgever uw achterstallige salaris volledig heeft betaald, bevestig ik u voor de goede orde dat ik derhalve zal overgaan tot sluiting van uw dossier. (…)”

Dossier 2 (***17)

2.8 Bij brief van 10 maart 2014 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gezonden in de zaak ***17. Deze opdrachtbevestiging luidt onder meer als volgt:

“(…) Refererend aan onze bespreking d.d. heden, bevestig ik u hierbij dat u mij heeft verzocht u juridisch bij te staan in verband met bovengenoemde zaak.

Zoals besproken, zal ik voor mijn werkzaamheden een aanvraag voor gefinancierde rechtshulp indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad zal op basis van uw inkomensgegevens van 2012, zoals die bekend zijn bij de Belastingdienst, vaststellen of u in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. Als dat het geval is, dan zal de Raad een bedrag vaststellen dat u, op basis van uw inkomen in 2012, aan mij dient te betalen als eigen bijdrage voor uw zaak. (…)

Indien u overleg wenst te voeren, kunt u uiteraard telefonisch of per e-mail contact met mij opnemen. (…)”

2.9 Op 25 april 2014 is de voor deze kwestie aangevraagde toevoeging verleend. De eigen bijdrage is vastgesteld op € 823,-.

2.10 Op 25 juli 2014 heeft verweerster een e-mail gezonden aan de werkgever van klaagster, waarin zij onder meer schrijft dat zij begin september nader contact met de werkgever zal opnemen over de vervolgstappen. De werkgever heeft diezelfde datum per e-mail op deze e-mail gereageerd.

2.11 Bij brief van 28 november 2014 met kenmerk ***17 heeft verweerster klaagster als volgt bericht:

“(…) Refererend aan onze bespreking d.d. 24 november jl. waarin wij hebben geconstateerd dat het geschil met uw werkgever thans is opgelost nu zij haar (betalings)verplichtingen jegens u is nagekomen, bevestig ik u voor de goede orde dat ik zal overgaan tot sluiting van uw dossier. (…)”

Dossier 3 (***65)

2.12 Bij brief van 17 maart 2015 heeft de werkgever klaagster een officiële waarschuwing gezonden.

2.13 Op 20 maart 2015 heeft de werkgever klaagster per brief bericht dat de loondoorbetaling zou worden gestaakt.

2.14 Bij brief van 3 april 2015 heeft de werkgever klaagster bericht dat de loondoorbetaling in zijn geheel werd stopgezet vanaf 3 april 2015.

2.15 Op 13 april 2015 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gezonden in de zaak ***65. Deze opdrachtbevestiging luidt onder meer als volgt:

“(…) Refererend aan onze bespreking op 3 april 2015, bevestig ik u hierbij dat u mij heeft verzocht u juridisch bij te staan in verband met bovengenoemde zaak.

Zoals besproken, zal ik voor mijn werkzaamheden een aanvraag voor gefinancierde rechtshulp indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad zal op basis van uw inkomensgegevens van 2013, zoals die bekend zijn bij de Belastingdienst, vaststellen of u in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. Als dat het geval is, dan zal de Raad een bedrag vaststellen dat u, op basis van uw inkomen in 2013, aan mij dient te betalen als eigen bijdrage voor uw zaak. (…)

Indien u overleg wenst te voeren, kunt u uiteraard telefonisch of per e-mail contact met mij opnemen. (…)”

2.16 Op 24 april 2015 is ten behoeve van deze kwestie een toevoeging verleend. De eigen bijdrage is vastgesteld op € 514,-.

2.17 Bij brief van 21 mei 2015 heeft verweerster de advocaat van de werkgever van klaagster verzocht om de loonstop per 3 april 2015 op te heffen en het volledige salaris van klaagster met terugwerkende kracht aan klaagster door te betalen. Bij gebreke hiervan zou verweerster namens klaagster een procedure in gang zetten.

2.18 Op 28 mei 2015 heeft verweerster klaagster een factuur ter hoogte van EUR 514,- (de eigen bijdrage) gezonden.

2.19 Op 10 juni 2015 heeft de werkgever verweerster een brief gezonden en toegezegd om de loonstop op te heffen en het salaris met terugwerkende kracht te voldoen.

2.20 Bij e-mail van 5 januari 2016 te 15.31 uur heeft een medewerker van het kantoor van verweerster klaagster als volgt bericht:

“(…) In opgemelde kwestie spraken wij eerder af dat u mij begin januari 2016 zou laten weten of u nog nadere maatregelen jegens uw werkgever (…) wenst te nemen in verband met achterstallige loonbetaling. U zou mij laten weten wat de hoogte is van de door u vermeende achterstallige loonbetalingen, onderbouwd met stukken.

Ik verneem dan ook graag zo spoedig mogelijk van u, zodat ik nadere actie kan ondernemen dan wel mijn werkzaamheden op uw verzoek dien te beëindigen. (…)

Namens [verweerster] (…)”

Dossier 4 (***26)

2.21 Bij brief van 13 maart 2015 in de zaak ***26 heeft verweerster klager als volgt bericht:

“(…) Refererend aan onze bespreking op 2  maart 2015, bevestig ik u hierbij dat u mij heeft verzocht u juridisch bij te staan in verband met bovengenoemde zaak.

Zoals besproken, zal ik voor mijn werkzaamheden een aanvraag voor gefinancierde rechtshulp indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad zal op basis van uw inkomensgegevens van 2013, zoals die bekend zijn bij de Belastingdienst, vaststellen of u in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. Als dat het geval is, dan zal de Raad een bedrag vaststellen dat u, op basis van uw inkomen in 2013, aan mij dient te betalen als eigen bijdrage voor uw zaak. (…)”

2.22 […].

2.23 Verweerster heeft op 2 maart 2015 een toevoeging aangevraagd voor deze kwestie. De toevoeging is op 26 maart 2015 verleend, waarbij de eigen bijdrage is vastgesteld op € 514.

2.24 Verweerster heeft de wederpartij van klager bij e-mail van 13 maart 2015 te 12.49 uur als volgt bericht:

“(…) Tot mij heeft zich gewend [klager] met het verzoek zijn belangen te behartigen. Cliënt deelde mij onder andere mede bij u een ondeugdelijke telefoon te hebben gekocht en de betreffende telefoon aan u heeft geretourneerd waarbij cliënt aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van het door hem betaalde aankoopbedrag. Cliënt heeft zich bij schrijven d.d. 11 december 2014 tot u gericht in verband met het vorenstaande. Helaas heeft cliënt tot op heden geen reactie van u mogen ontvangen. Derhalve heeft cliënt zich genoodzaakt geacht zich tot ondergetekende te wenden.

Gelet op het vorenstaande verzoek c.q. sommeer ik u om binnen een week na verzending van deze mail het volledige aankoopbedrag aan cliënt te retourneren op het bij u bekende bankrekeningnummer van cliënt. Mocht cliënt binnen de gestelde termijn geen betaling van u hebben ontvangen, acht ik mij vrij om u zonder nadere aankondiging in rechte te betrekken. Uiteraard zullen alle hiermee gemoeide kosten voor uw rekening en risico komen. Ik ga er vanuit dat het niet zover hoeft te komen. (…)”

2.25 Bij e-mail van 18 maart 2015 te 14.32 uur heeft de wederpartij van klager laten weten twijfels te hebben over het door verweerster gestelde.

2.26 Bij e-mailberichten van 27 augustus 2015 te 12.43 uur en 7 oktober 2015 te 13.39 uur heeft verweerster contact opgenomen met de wederpartij van klager.

2.27 Bij e-mail van 5 januari 2016 te 15.52 uur heeft verweerster de wederpartij van klager als volgt bericht:

“(…) Naar aanleiding van mijn onderstaande e-mails, heb ik tot op heden niet van u mogen vernemen. Zoals u kunt zien, heeft cliënt de betreffende telefoon via DHL retour gezonden, zie bijgaand document waaruit blijkt dat de telefoon op 4 november 2014 door cliënt is ingeleverd bij [adres]. Cliënt heeft er op mogen vertrouwen dat de telefoon via DHL, zie bijgaand bewijs van de aflevering, aan u is geleverd en door u in ontvangst is genomen op 6 november 2014 om 11.53 uur. Hiermee toont cliënt aan dat hij de telefoon aan u heeft geretourneerd en dat u derhalve bent gehouden het door cliënt betaalde factuurbedrag ad. € 156,95 vermeerderd met de retourneringskosten € 6,50 te voldoen op het bij u bekende bankrekeningnummer van cliënt, bij gebreke waarvan ik nadere maatregelen jegens u zal nemen. (…)”

2.28    Verweerster heeft de in 2.27 bedoelde e-mail en de daarin bedoelde e-mailcorrespondentie op 6 januari 2016 per e-mail doorgezonden naar klager, en hem bericht dat zij hem zou informeren indien zij nieuws had.

Dossier 5 (***52)

2.29 Op 13 mei 2015 heeft verweerster klager een opdrachtbevestiging gezonden in de zaak ***52. De eigen bijdrage van de door verweerster aangevraagde toevoeging werd vastgesteld op EUR 514,-. Het geschil had betrekking op door klager opgelopen schade vanwege vertraging van een vlucht.

2.30 Namens klager heeft verweerster de vliegtuigmaatschappij op 27 mei 2016 gedagvaard. Bij vonnis van 18 augustus 2016 heeft de kantonrechter te Dordrecht klager in het gelijk gesteld. Verweerster wordt in dit vonnis vermeld als advocaat van klager.

2.31 Een medewerker van het kantoor van verweerster heeft klager bij e-mail van 22 augustus 2016 te 11.02 uur als volgt bericht:

“(…) Bijgaand doe ik u als bijlage toekomen een afschrift van het vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 18 augustus 2016, naar de inhoud waarvan ik u verwijs.

Ik verzoek u vriendelijk telefonisch contact met [verweerster] op te nemen ter bespreking van het vorenstaande. (…)

Namens [verweerster] (…)”

2.32 Bij e-mail van 16 september 2016 te 22.15 uur heeft klager verweerster als volgt bericht:

“(…) Hierbij wil ik graag weten wat de uitslag is van de rechtszaak. En graag wil ik een uitgebreid overzicht hebben van de gemaakte kosten en ontvangen bedragen.

Indien deze gevraagde gegevens niet binnen 3 dagen worden verstrekt, zal ik een klacht indienen bij de Orde van Advocaten.”

2.33 Een medewerker van het kantoor van verweerster heeft klager bij e-mail van 19 september 2016 te 12.08 uur nogmaals het vonnis d.d. 18 augustus 2016 toegezonden.

2.34 Bij e-mail van 4 oktober 2016 te 09.47 uur heeft een medewerker van het kantoor van verweerster klager als volgt bericht:

“(…) Refererend aan ons telefoongesprek d.d. 22 september 2016 alsmede uw e-mail d.d. 2 oktober 2016 heb ik op uw verzoek heden het bedrag ad € 2.882,48 op uw bankrekening overgemaakt.

Nu voor mij thans in uw dossier geen werkzaamheden meer zijn weggelegd, zal ik derhalve overgaan tot sluiting daarvan. (…)”

Dossier 6 (***84)

2.35 De werkgever van klaagster heeft op 21 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV d.d. 5 juni 2015 betreffende een uitkering aan klaagster. Klaagster is hierover bij brief van 23 juli 2015 door het UWV geïnformeerd.

2.36 Bij brief van 27 augustus 2015 in de zaak ***84 heeft verweerster klaagster als volgt bericht:

“(…) Refererend aan onze bespreking op 26 augustus 2015 op mijn kantoor, bevestig ik u hierbij dat u mij heeft verzocht u juridisch bij te staan in verband met bovengenoemde zaak.

Zoals besproken, zal ik voor mijn werkzaamheden een aanvraag voor gefinancierde rechtshulp indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad zal op basis van uw inkomensgegevens van 2013, zoals die bekend zijn bij de Belastingdienst, vaasstellen (vaststellen, hof) of u in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. Als dat het geval is, dan zal de Raad een bedrag vaststellen dat u, op basis van uw inkomen in 2013, aan mij dient te betalen als eigen bijdrage voor uw zaak. (…)”

[…]..

2.37 Op 18 november 2015 is de toevoeging voor deze zaak verleend, waarbij de eigen bijdrage is vastgesteld op € 514.

2.38 Op 27 augustus 2015 heeft verweerster namens klaagster een pro forma bezwaarschrift ingediend bij het UWV.

2.39 Bij brief van 18 september 2015 heeft het UWV de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en wordt verweerster in gelegenheid gesteld om het bezwaarschrift uiterlijk 15 oktober 2015 nader te motiveren. In de brief wordt tevens aangegeven dat het door verweerster ingediende bezwaarschrift te laat is ingediend en wordt verzocht om uiterlijk op 15 oktober 2015 aan te geven of daarvoor een geldige reden was. Tevens wordt in de brief van het UWV aangegeven dat ook het bezwaar van de werkgever te laat is ingediend en dat de werkgever heeft aangegeven ook de aanvraag WAZO te laat te hebben ingediend.

2.40 Bij brief van 15 oktober 2015 heeft verweerster namens klaagster een aanvullend bezwaarschrift ingediend bij het UWV. In dit bezwaarschrift stelt verweerster zich –onder meer- op het standpunt dat het bezwaarschrift namens klaagster tijdig is ingediend en dat het bezwaarschrift van de werkgever niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien dit buiten de bezwaartermijn is ingediend.

2.41 Bij brief van 30 oktober 2015 heeft het UWV aan klaagster bevestigd dat klaagster tijdens een telefoongesprek van 20 oktober heeft aangegeven dat zij –behoudens tegenbericht voor 28 oktober 2015- haar bezwaren niet langer te handhaven (handhaaft, hof) en bevestigt het UWV de intrekking van het bezwaar.

2.42 Bij brief van 23 december 2015 heeft verweerster klaagster als volgt bericht:

“(…) Bijgaand zend ik u een brief van het UWV d.d. 30 oktober, waarvan de inhoud reeds tussen ons is besproken, betreffende de intrekking van het bezwaar.

Nu voor mij thans in uw dossier geen werkzaamheden meer zijn weggelegd, zal ik derhalve overgaan tot sluiting daarvan. (…)”

2.43 Klagers hebben verweerster op 22 september 2016 laten weten dat zij haar werkzaamheden in alle dossiers diende te beëindigen.

2.44 Bij e-mail van 29 november 2016 te 16.35 uur heeft een medewerker van het kantoor van verweerster klager als volgt bericht:

“(…) Zoals door u verzocht, doe ik u bijgaand toekomen een afschrift van de relevante correspondentie en stukken in een drietal dossiers waarin wij uw echtgenoot hebben bijgestaan jegens haar werkgever.

Hierbij volgt een toelichting op de financiële aspecten in uw dossiers:

1) [klaagster] / [werkgever]: (…) ***48, (…) ***17, (…) ***65: Voor deze zaken is namens uw echtgenote op haar verzoek een toevoeging verzocht en verkregen bij de Raad voor Rechtsbijstand, hetgeen u bekend is. Uw totale eigen bijdrage voor voornoemde drie dossiers bedraagt ad € 1.464,--. Tot heden is terzake eigen bijdrage een totaalbedrag ad € 1.300,-- aan u gefactureerd en ook door u voldaan. Dit betekent dat wij nog een bedrag ad € 164,-- van u tegoed hebben. Bijgaand zend ik u derhalve een factuur ad € 164,-- (zie bijlage: nieuwe facturen).

2) [klager] / (…) (DHL): (…)***26: Zoals u bekend heeft de Raad voor Rechtsbijstand uw eigen bijdrage bepaald op € 514,--. Bijgaand ontvangt u terzake een factuur (zie bijlage: nieuwe facturen).

3) [klager] / UWV: (…) ***84: Zoals u bekend heeft de Raad voor Rechtsbijstand uw eigen bijdrage bepaald op € 514,--. Bijgaand ontvangt u terzake een factuur (zie bijlage: nieuwe facturen).

Voor de goede orde deel ik u mede dat al uw dossiers inmiddels zijn beëindigd. Hierbij bevestig ik u zekerheidshalve dat u mij laatstelijk tijdens onze telefoongesprek d.d. 22 september jl. uitdrukkelijk heeft verzocht de op dat moment nog openstaande dossiers (…) ***65 en (…) ***26 te beëindigen. Aan uw verzoek geef ik derhalve gehoor (…).

Gelet op het bovenstaande verzoek ik u bijgaande facturen, die aan u eveneens per post worden verzonden, tijdig te voldoen.

(…)

Met vriendelijke groet,

Namens [verweerster], (…)”

 

5.    BEOORDELING

5.1.    De raad heeft onder r.o. 5.1 van de bestreden beslissing vastgesteld dat klagers in de klacht en bij repliek hebben gesteld dat aan hen niet duidelijk is welke bedragen zij aan verweerster hebben betaald, waar die betalingen op zien en welke bedragen zij verweerster nog verschuldigd zijn. Volgens de raad heeft de voorzitter dit onderdeel van de klacht niet betrokken in haar beoordeling en is aldus onvolledig geweest in haar beslissing, in deze zin dat zij de onduidelijkheid over de toevoegingen niet als op zichzelf staande klacht heeft beoordeeld en dat zij deze onduidelijkheid niet heeft betrokken bij haar oordeel over de kwaliteit van de door verweerster aan klagers verleende diensten. Daarom acht de raad het verzet gegrond en is overgegaan tot beoordeling van ook die aspecten.

5.2.    Grieven I en II richten zich tegen deze overweging in de bestreden beslissing.

Verweerster voert onder meer aan dat de raad ten onrechte de grondslag van de klachten van klagers heeft aangevuld en ten onrechte geoordeeld dat de vermeende onduidelijkheid over de toevoegingen als een op zichzelf staande klacht zou moeten worden beoordeeld.

5.3.    Het hof stelt voorop dat de raad de klacht op grond van artikel 46d lid 9 Advocatenwet ambtshalve kan aanvullen. Wanneer de raad daartoe overgaat, behoort de raad deze aanvulling op de klacht zoals omschreven in de voorzittersbeslissing aan beide partijen vooraf kenbaar te maken en wel op een zodanige wijze dat partijen in staat worden gesteld hierop te kunnen reageren.

5.4.    Uit de stukken van de procedure in eerste aanleg valt niet af te leiden dat verweerster in de gelegenheid is gesteld te reageren op de ambtshalve toevoeging op de klacht. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de raad blijkt zonder enigerlei verduidelijking alleen: “De voorzitter geeft een samenvatting van de klacht, de feiten en de gevolgde procedure”. Het hof houdt het er dan ook voor dat verweerster, zoals zij stelt, eerst uit de bestreden beslissing heeft kunnen afleiden dat de raad de klacht ambtshalve heeft aangevuld. Aldus heeft de raad in strijd gehandeld met het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor.

5.5.    De grieven I en II treffen in zoverre doel dat het hof de klacht, voor zover in hoger beroep nog aan de orde is, zal beoordelen op basis van de klacht zoals deze is omschreven r.o. 2.1 van de voorzittersbeslissing respectievelijk r.o. 3.1 van de verzetbeslissing (de klachtonderdelen a tot en met d). De aanvulling op de klacht door de raad zoals beschreven in r.o. 3.3 en 5.1 van de bestreden beslissing zal het hof, gelet op wat hiervoor onder r.o. 5.3 en 5.4 is overwogen, buiten beschouwing laten.

5.6.    Grieven III, IV en V richten tegen zich tegen de onderdelen van de klacht die door de raad gegrond zijn verklaard.

5.7.    Onderdelen a en b van de klacht lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Deze onderdelen betreffen de verwijten dat verweerster in 2012, toen ontslag dreigde voor klaagster bij haar (voormalig) werkgever, een toevoeging heeft aangevraagd, terwijl niet duidelijk is wat voor werkzaamheden zij daarvoor heeft verricht. Het gaat hier om de zaken 1, 2 en 3 waarover de raad heeft overwogen dat gelet op de stukken in het dossier voor klagers duidelijk moet zijn geweest welke werkzaamheden verweerster voor klaagster heeft verricht en dat verweerster hierover voldoende duidelijk heeft gecommuniceerd. Dit ongegrond verklaard aspect van dit klachtonderdeel is in hoger beroep niet meer aan de orde. Niet valt in te zien welk ander verwijt verweerster nog valt te maken nu de afgegeven toevoegingen door de Raad voor Rechtsbijstand rechtstreeks naar klagers zijn toegezonden en daaruit blijkt waarvoor de toevoegingen zijn aangevraagd en welke eigen bijdrage daarbij zijn opgelegd. De beide klachtonderdelen zijn daarom ongegrond.

5.8.    Onderdeel c van de klacht betreft het aan het adres van verweerster gemaakte verwijt dat zij in zaak 4 (de beschadigde telefoon) alleen contact heeft opgenomen met de wederpartij. De schade bedroeg (ongeveer) € 200,- en verweerster heeft klagers geadviseerd om de zaak te laten rusten. De eigen bijdrage voor de toevoeging blijkt nu € 514,- te zijn. Klagers menen dat verweerster deze vergoeding niet van hen kan vorderen, nu zij geen procedure heeft opgestart.

5.9.    Het hof overweegt het volgende.

5.10.    Vaststaat dat:

- verweerster op 13 maart 2015 aan klager een opdrachtbevestiging heeft verzonden waaruit blijkt dat in verband met deze zaak een toevoeging zal worden aangevraagd en dat als een toevoeging wordt verstrekt klager de eigen bijdrage aan verweerster moet betalen (zie r.o. 2.21);

- op 2 maart 2015 een toevoeging is aangevraagd en op 26 maart 2015 is verleend waarbij de eigen bijdrage is vastgesteld op € 514,- (zie r.o. 2.23). Uit het klachtdossier blijkt dat de Raad voor Rechtsbijstand klager op 26 maart 2015 hiervan op de hoogte heeft gesteld;

- klagers hebben erkend dat verweerster heeft geadviseerd om de zaak te laten rusten (zie klachtomschrijving) maar dat klagers dit advies niet hebben overgenomen;

- verweerster verschillende werkzaamheden heeft verricht in deze zaak waaronder een sommatie d.d. 13 maart 2015 en vervolgmails d.d. 27 augustus 2015, 7 oktober 2015 en 5 januari 2016, waaruit blijkt dat aanspraak werd gemaakt op € 156,95 vermeerderd met de retourneringskosten ad € 6,50 (zie r.o. 2.23, 2.24, 2.26 en 2.27);

- klager verweerster op 22 september 2016 heeft verzocht deze zaak te beëindigen, welke mededeling verweerster per mail van 29 november 2016 aan klager heeft bevestigd (zie r.o. 2.43).

5.11.    Het hof leidt hieruit af dat klager een opdracht aan verweerster heeft gegeven, dat klager ervan op de hoogte was dat een toevoeging zou worden aangevraagd en dat toen de toevoeging is verleend klager ervan op de hoogte was dat aan hem een eigen bijdrage van € 514,- is opgelegd en dat verweerster klager heeft geadviseerd de zaak te laten rusten. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat klager om principiële redenen de zaak wilde voortzetten, waarna verweerster de nodige werkzaamheden heeft verricht. Dat klager later verweerster heeft laten weten dat zij de zaak moest beëindigen, maakt niet dat de eigen bijdrage dan niet meer verschuldigd is. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat verweerster (nog) geen procedure is begonnen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.12.    Onderdeel d van de klacht betreft het verwijt dat verweerster een toevoeging heeft aangevraagd voor een UWV-zaak, terwijl klagers deze toevoeging niet kunnen plaatsen. Zij zouden tot 2017 helemaal geen problemen hebben gehad met het UWV.

5.13.    Het hof overweegt het volgende.

5.14.    Vaststaat dat verweerster:

- op 27 augustus 2015 aan klager een opdrachtbevestiging heeft verzonden waaruit blijkt dat in verband met deze zaak een toevoeging zal worden aangevraagd en dat als een toevoeging wordt verstrekt klager de eigen bijdrage aan verweerster moet betalen (zie r.o. 2.36);

- op 18 november 2015 een toevoeging is verleend waarbij de eigen bijdrage is vastgesteld op € 514,- (zie r.o. 2.37).Uit het klachtdossier blijkt dat de Raad voor Rechtsbijstand klager op 18 november 2015 hiervan op de hoogte heeft gesteld;

- op 27 augustus 2015 pro forma bezwaar heeft aangetekend tegen een brief van 23 juli 2015 van het UWV (zie r.o. 2.38). In deze brief heeft het UWV meegedeeld dat de werkgever van klaagster bezwaar heeft ingediend tegen een besluit van 5 juni 2015 van het UWV. In dit pro forma bezwaar heeft verweerster bericht dat zij nu nog niet op de hoogte is van het besluit en daarom niet inhoudelijk kon ingaan op de zaak.

- op 15 oktober 2015 een aanvullend bezwaarschrift heeft ingediend en er daarbij onder meer op heeft gewezen dat het bezwaarschrift van de werkgever niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze buiten de bezwaartermijn is ingediend (zie r.o. 2.40);

- bij brief van18 september 2015 door het UWV is bericht dat de werkgever in zijn bezwaar niet ontvankelijk is verklaard en het UWV bij brief van 30 oktober 2015 de intrekking van het bezwaar van verweerster namens klaagster heeft bevestigd (zie r.o. 2.39 en 2.41);

- klaagster bij brief van 23 december 2015 heeft laten weten dat het bezwaar is ingetrokken en dat tot sluiting van het dossier wordt overgegaan (zie r.o. 2.42).

5.15.    Het hof leidt hier uit af dat klaagster een opdracht aan verweerster heeft gegeven, dat klaagster ervan op de hoogte was een toevoeging zou worden aangevraagd en dat toen de toevoeging is verleend een eigen bijdrage van € 514,- is opgelegd, dat rechtsbijstand door klaagster is ingeroepen omdat de werkgever bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van het UWV en dat verweerster diverse werkzaamheden heeft verricht. Dat achteraf gezien deze werkzaamheden niet nodig waren omdat de werkgever zijn bezwaar te laat heeft ingediend is verweerster niet aan te rekenen omdat verweerster ten tijde van het indienen het pro forma bezwaar daarvan niet op de hoogte was. De stelling van klagers dat zij alleen om een “second opinion” hebben gevraagd, gaat gelet op het voorgaande niet op. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.16.    De slotsom is dat de beslissing van de raad moet worden vernietigd en de klacht alsnog ongegrond moet worden verklaard. Grief VI gericht tegen (de hoogte van) de door de raad opgelegde maatregel behoeft daarom geen nadere bespreking.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van 27 augustus 2018 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 17-723/DH/RO, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

en opnieuw rechtdoende:

-    verklaart de klacht voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen alsnog ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.J.M.E. Arpeau, A.D. Kiers-Becking, V. Wolting, H.J.P. Robers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2019.

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 19 augustus 2019.