Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-08-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:159
Zaaknummer
19-402/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond. Klaagster heeft niet onderbouwd op grond waarvan het tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn dat verweerder (een deel van) het bestuur heeft vertegenwoordigd op aandeelhoudersvergaderingen. Klaagster heeft voorts niet concreet onderbouwd welke informatie haar is onthouden. Verder is geen sprake van onnodig grievende uitlatingen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 5 augustus 2019
in de zaak 19-402/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 20 juni 2019 met kenmerk 2018-600813, door de raad ontvangen op 21 juni 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster is minderheidsaandeelhouder van CGG Safety & Systems B.V. (hierna: CGGS). Verweerder is de advocaat van (de twee bestuurders van) CGGS. De twee bestuurders van CGGS zijn tevens grootaandeelhouder van CGGS.
1.2 In CGGS is een hoogwaardig technisch product ontwikkeld. De twee oorspronkelijke aandeelhouders, de hiervoor genoemde bestuurders, hebben naar een financier gezocht om het product in de markt te kunnen zetten. Er zijn in dat kader twee andere aandeelhouders, waaronder klaagster, toegetreden, die tevens geld aan de onderneming ter beschikking hebben gesteld. Klaagster en de andere toegetreden aandeelhouder hebben allebei 10% van de aandelen in CGGS verworven. Nadien heeft (alleen) klaagster 5% van de aandelen terug verkocht aan de oorspronkelijke aandeelhouders.
1.3 Binnen de aandeelhouders van CGGS is op enig moment een geschil ontstaan. Volgens klaagster is sprake van wanbeleid en frauduleus handelen door de twee bestuurders van CGGS. De twee bestuurders beschuldigen de andere aandeelhouder (niet klaagster) op hun beurt van bedreiging en poging tot afpersing.
1.4 Het bestuur van CGGS heeft de activiteiten van CGGS gestaakt en de activa verkocht.
1.5 Verweerder is aanwezig geweest op drie aandeelhoudersvergaderingen van CGGS; op 23 februari 2016, 22 augustus 2017 en 23 mei 2018. Op de vergadering in 2016 waren naast verweerder onder meer de bestuurder van klaagster (hierna: de heer E) en één van de bestuurders van CGGS aanwezig. Op de vergadering in 2017 was naast verweerder de heer E aanwezig en op de vergadering in 2018 was naast verweerder één van de bestuurders aanwezig. De vergadering in 2018 is op verzoek van de heer E gehouden. Tijdens deze vergadering zijn (een aantal) vragen die de heer E op voorhand per e-mail aan de bestuurders van CGGS had toegestuurd besproken.
1.6 Bij brief van 21 november 2018 heeft verweerder de heer E onder meer geschreven:
“Tot mij wendde zich het – U wel bekende – bedrijf CGG Safety & Systems B.V. omtrent het navolgende.
Cliënte heeft onlangs moeten constateren dat U middels [klaagster] een tweetal subsidieaanvragen heeft gedaan op het gebied van zuurstof. (…)
Uiteraard bevreemdt dit cliënte zeer. Niet alleen daar ik U tijdens één van de laatste aandeelhoudersvergaderingen – die is opgenomen – heb aangesproken over Uw en/of [klaagsters] betrokkenheid bij activiteiten aangaande zuurstoftechnologie (…) ook is helder dat U en/of klaagster zowel ten tijde van het aanvragen van voornoemde subsidies als het starten en uitvoeren van de daaruit volgende projecten, aandeelhouder van CGG Safety & Systems B.V. was (…)
Op basis hiervan is voor cliënte duidelijk dat de projecten, volgende uit de bovenstaande subsidieaanvragen betrekking hebben op (één van de hoofd)bedrijfsactiviteiten van CGG Safety & Systems B.V.. Gezien de statuten (…) en overigens ook gegeven hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is, is dit een aandeelhouder niet toegestaan zonder voorafgaande instemming van (de overige aandeelhouders dan wel het bestuur van) CGG Safety & Systems B.V.. Bij weten van cliënte is een dergelijke instemming dan wel toestemming nooit gegeven aan U en/of [klaagster] en heeft (hebben) U en/of [klaagster] derhalve gehandeld in overtreding met deze statuten.
Vanuit bovenstaande constatering is tevens gebleken dat U alle documenten en dus de daarbij behorende kennis – welke U bezat uit hoofde van bestuurder dan wel het aandeelhouderschap van CGG Safety & Systems B.V. – heeft aangewend om deze subsidies aan te vragen, althans is er sprake van een ernstig vermoeden daarvan.
Het stond U niet vrij om deze kennis te gebruiken (…) Door dat wel te doen (U mag bewijzen dat voornoemde documenten en/of kennis niet heeft verkregen van(uit) CGG Safety & Systems B.V.) heeft U zich schuldig gemaakt een diefstal.
(…)
Door uw handelen heeft U niet alleen ten onrechte subsidie aangevraagd op basis van documenten en/of kennis die in eigendom toebehoort aan cliënte. U heeft haar ook schade berokkend doordat cliënte als gevolg daarvan haar projectresultaten niet heeft kunnen verkopen.”
1.7 Bij e-mail van 26 november 2018 heeft de advocaat van klaagster en de heer E verweerder onder meer gevraagd de harde bewijzen voor de in zijn e-mail van 21 november 2018 genoemde beschuldigingen aan het adres van de heer E te tonen. Verweerder heeft hierop bij e-mail van 5 december 2018 gereageerd.
1.8 De andere minderheidsaandeelhouder heeft zijn aandelen in CGGS inmiddels verkocht aan de twee bestuurders van CGGS.
1.9 Op 19 december 2018 heeft wederom een aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden. De heer E was wegens verhindering niet aanwezig bij deze vergadering.
1.10 Op 3 april 2018, aangevuld bij e-mail van 20 januari 2019, heeft de heer E namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij stelselmatig het informeren van de aandeelhouders van CGGS belemmert en frustreert door tijdens aandeelhoudersvergaderingen regelmatig de twee bestuurders van CGGS te vervangen, terwijl er niet op één vraag van klaagster tijdens de verschillende aandeelhoudersvergaderingen antwoord wordt gegeven;
b) hij niets weet van het reilen en zeilen van CGGS en desondanks de plaats van de bestuurders heeft ingenomen op de aandeelhoudersvergaderingen in 2016 en 2017;
c) hij onbeschoft is in zijn doen en laten;
d) hij klaagster zonder voorbehoud en zonder enig bewijs heeft beschuldigd van diefstal en weigert (de advocaat van) klaagster een onderbouwing van deze beschuldiging te geven;
e) bij het vaststellen van de datum van de aandeelhoudersvergadering in december 2018 voorbij is gegaan aan de belangen van klaagster als aandeelhouder;
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a), b) en c)
4.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de in 1.5 genoemde aandeelhoudersvergaderingen waarbij verweerder namens (één van) de bestuurders van CGGS aanwezig is geweest en het woord heeft gevoerd.
4.2 Niet is in geschil dat verweerder de drie aandeelhoudersvergaderingen niet in zijn hoedanigheid van advocaat, maar als gevolmachtigde van (één van) de bestuurders van CGGS heeft bijgewoond. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal klachtonderdelen a), b) en c) dan ook aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.3 Klaagster verwijt verweerder allereerst dat hij stelselmatig het informeren van de aandeelhouders belemmert en frustreert door tijdens aandeelhoudersvergaderingen regelmatig de twee bestuurders te vervangen en tijdens de vergaderingen geen antwoord te geven op vragen van klaagster. Verweerder begrijpt niets van de producten en technologie CGGS en kan daardoor ook niet één vraag op een redelijke wijze beantwoorden, aldus klaagster.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier, en dan met name de notulen van de aandeelhoudersvergaderingen, blijkt dat verweerder slechts op één vergadering – de vergadering in 2017 – het gehele bestuur van CGGS heeft vertegenwoordigd middels een volmacht. Op de andere twee vergaderingen was naast verweerder ook één van de twee bestuurders van CGGS aanwezig. Klaagster heeft niet onderbouwd op grond waarvan het tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn dat verweerder (een deel van) het bestuur van CGGS heeft vertegenwoordigd op aandeelhoudersvergaderingen. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat hij tijdens de vergaderingen de instructie van zijn volmachtgever(s) heeft opgevolgd en binnen dat kader heeft gehandeld. Tijdens de vergaderingen is strak de hand gehouden aan de agenda en aan de aandeelhouders is de informatie verstrekt die volgens de Hoge Raad aan aandeelhouders verstrekt moet worden. Hiertegenover heeft klaagster niet concreet onderbouwd welke informatie haar is onthouden en ook niet toegelicht op grond waarvan verweerder, als gevolmachtigde van (één van) de bestuurders van CGGS, gehouden was die informatie aan klaagster te verstrekken.
4.5 Wat betreft het verwijt dat verweerder geen kennis heeft van het reilen en zeilen van CGGS en desondanks het bestuur heeft vervangen tijdens aandeelhoudersvergaderingen geldt dat verweerder uitsluitend op de vergadering in 2017 zonder een van de bestuurders aanwezig is geweest. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat de activiteiten van CGGS in 2017 uitsluitend zagen op het treffen van regelingen met diverse schuldeisers, een mogelijke verkoop van de aandelen van CGGS, alsmede een mogelijke verkoop van de activa. Nu verweerder die onderhandelingen zelf (mede) had gevoerd valt niet in te zien waarom hij daar geen kennis van zou hebben gehad, aldus verweerder. Hiertegenover heeft klaagster haar klacht niet onderbouwd.
4.6 Dat verweerder zich tijdens de aandeelhoudersvergaderingen (of daarbuiten) onbeschoft jegens klaagster heeft gedragen, heeft klaagster onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het enkele feit dat verweerder tijdens de aandeelhoudersvergaderingen niet op alle vragen van klaagster antwoord heeft gegeven is, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende.
4.7 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen a), b) en c) kennelijk ongegrond zijn.
Klachtonderdeel d)
4.8 Dit klachtonderdeel ziet op de e-mail van verweerder aan de heer E van 21 november 2018 (zie hiervoor, 1.6). Verweerder heeft deze e-mail geschreven in zijn hoedanigheid van advocaat van (het bestuur van) CGGS. Uitgangspunt is dat een advocaat zich niet onnodig grievend dient uit te laten.
4.9 Anders dan klaagster is de voorzitter van oordeel dat de hiervoor genoemde e-mail van verweerder niet als onnodig grievend is aan te merken. Verweerder heeft de e-mail geschreven in het belang van zijn cliënte, die klaagster van diefstal verdenkt. Verweerder heeft in de e-mail toegelicht op grond waarvan zijn cliënte (en dus niet verweerder) dit denkt en heeft klaagster in de gelegenheid gesteld het tegendeel te bewijzen. Hierop is klaagster kennelijk niet ingegaan. De advocaat van klaagster heeft verweerder bij e-mail van 26 november 2018 (zie hiervoor, 1.7) gevraagd om de harde bewijzen van de beschuldiging van diefstal en hierop heeft verweerder bij e-mail van 5 december 2018 gereageerd. Dat die reactie niet de reactie is die klaagster wilde, betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel d) is eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.10 Klaagster klaagt tot slot over de totstandkoming van de datum voor de aandeelhoudersvergadering over het jaar 2017 (die op 19 december 2018 heeft plaatsgevonden). Volgens klaagster is onvoldoende rekening gehouden met haar belangen door de vergadering te plannen op een dag waarop de heer E verhinderd was. Verweerder heeft echter terecht aangevoerd dat de vergadering wordt uitgeroepen door het bestuur van CGGS en niet door verweerder. Verweerder heeft voorts terecht aangevoerd dat waar het gaat om mogelijke onregelmatigheden tijdens de aandeelhoudersvergadering zelf (of de bepaling van de datum van een aandeelhoudersvergadering) klaagster zich tot de civiele rechter en niet tot de tuchtrechter dient te wenden. Ook klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.
4.11 Voor zover klaagster er ook nog over klaagt dat verweerder onvoldoende distantie ten opzichte van zijn cliënte zou betrachten geldt dat klaagster dit onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd en dit blijkt ook niet uit het klachtdossier.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 5 augustus 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 5 augustus 2019 verzonden.