Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-07-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:68
Zaaknummer
190050
Inhoudsindicatie
Appelverbod. Klager is niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat het hof niet is gebleken van schending van de fundamentele rechtsbeginselen.
Uitspraak
BESLISSING
van 12 juli 2019
in de zaak 190050
naar aanleiding van het beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de verzetbeslissing van 21 januari 2019 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad), gewezen onder nummer 18-154 en aan partijen toegezonden op 21 januari 2018. Hierin heeft de raad het verzet tegen een beslissing van 16 mei 2018, gewezen onder hetzelfde nummer, van de voorzitter van die raad ongegrond verklaard. In de beslissing van 16 mei 2018 had de voorzitter de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaard met toepassing van artikel 46j Advocatenwet.
De verzetsbeslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2018:116. De voorzittersbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2019:22.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De griffie van het hof heeft het beroepschrift van klager ontvangen op 15 februari 2019.
2.2 Voorts heeft het hof kennis genomen van:
- de stukken van de raad
- het verweerschrift met bijlagen d.d. 14 maart 2019 van verweerster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 juni 2019. Klager is verschenen in persoon en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. C.M. van der Veer, advocaat te Enschede. De gemachtigde van verweerster heeft een pleitnota voorgedragen en aan het hof overgelegd.
3 BEOORDELING
3.1 Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet dat wordt gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is verklaard, dan wel als van onvoldoende gewicht is afgewezen.
3.2 Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat bij de behandeling van het verzet fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden.
3.3 Klager voert aan dat de raad fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden en veronachtzaamd, onder meer doordat de verzetsbeslissing niet (voldoende) is gemotiveerd en de raad ten onrechte is voorbijgegaan aan de verzetsgronden. Ook ontbreekt het proces-verbaal van de zitting. Verder heeft klager het hof verzocht om prejudiciële vragen te stellen over de verenigbaarheid van de Advocatenwet met het VWEU, het Europees Handvest (o.a. artikel 47) en het EVRM.
3.4 Het hof oordeelt dat het hoger beroep van klager niet slaagt. Uit de verzetsbeslissing van de raad blijkt dat de raad de maatstaf die de voorzitter van de raad heeft toegepast, heeft getoetst. De raad heeft beoordeeld of de voorzitter de juiste omstandigheden in zijn oordeel heeft betrokken. De raad heeft vervolgens de verzetsgronden van klager beoordeeld en geconcludeerd dat de voorzitter van de raad terecht en op juiste gronden de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Voorts zijn volgens de raad geen nieuwe gezichtspunten gebleken uit het verzet van klager. Uit deze redenering blijkt dat de raad een gedegen (her)beoordeling van de klacht en de daarover gegeven voorzittersbeslissing heeft gegeven. Deze beslissing is zo voldoende met redenen omkleed. Het op het moment van instellen van het hoger beroep (nog) niet beschikbaar zijn van het proces-verbaal levert evenmin een schending van fundamentele rechtsbeginselen op.
3.5 Nu het hof niet is gebleken dat de raad fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden, is er geen aanleiding het appelverbod van artikel 46h lid 7 Advocatenwet te doorbreken. Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.6 Aan een bespreking van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht komt het hof niet toe. Ook voor het stellen van prejudiciële vragen bestaat naar het oordeel van het hof geen aanleiding.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 januari 2019, gewezen onder nummer 18-154.
Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 12 juli 2019.