Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-05-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:119
Zaaknummer
19-165
Inhoudsindicatie
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking op grond van artikel 4 van het Wrakingsprotocol af. Met verweerder is de wrakingskamer van oordeel dat een schriftelijke administratieve mededeling van een partij, waarbij deze heeft laten weten niet op de geplande zitting te zullen verschijnen, geen processtuk is waarvan op grond van artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet door verzoekers kennis kan worden genomen. De afdoende onderbouwde beslissing van verweerder om, ook na herhaalde verzoeken, voornoemde e-mail niet aan verzoekers beschikbaar te stellen, biedt geen gerechtvaardigde grond voor een wraking.
Uitspraak
Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 6 mei 2019
in de zaak 19-165
naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechter van de raad, ingediend door
verzoeker,
verzoekster,
tezamen ook: verzoekers
tegen
mr. A.H.M. Dölle, voorzitter in de samenstelling van de raad van 22 maart 2019
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de raad is een klacht van verzoekers aanhangig, bekend onder zaaknummer 18-498.
1.2 Bij voorzittersbeslissing van 3 september 2018 is de klacht van verzoekers kennelijk ongegrond verklaard in alle onderdelen.
1.3 Verzoekers hebben per e-mail van 23 september 2018, nagezonden per post, een verzetschrift, met 54 bijlagen, tegen voornoemde voorzittersbeslissing ingediend bij de griffie van de raad.
1.4 Per aangetekende e-mail van 22 februari 2019 zijn verzoekers opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 22 maart 2019 van het verzet in het gerechtsgebouw te Zwolle. In die oproepingsbrief is ook de samenstelling van de raad genoemd, te weten verweerder als voorzitter en de mrs. W.H. Kesler en M.J.J.M. van Roosmalen als leden.
1.5 Per e-mail van 16 maart 2019 hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen verweerder. De op 22 maart 2019 geplande mondelinge behandeling heeft daarop geen doorgang gevonden.
1.6 Bij verweerschrift van 10 april 2019, diezelfde dag per e-mail ter griffie van de raad ontvangen, heeft verweerder laten weten niet in de wraking te berusten en gemotiveerd verweer gevoerd tegen de wrakingsgronden. Voor zover relevant zal de wrakingskamer daarop hierna nader ingaan.
2 BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK
2.1 Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.
2.2 Verzoekers hebben in hun verzoekschrift hun gronden voor wraking van verweerder weergegeven. Verzoekers wraken verweerder omdat:
a) verweerder weet (of had kunnen weten) na kennisname van het klachtdossier 18-498 en het verzetschrift (met bijlagen) dat verzoekers de onpartijdigheid van de (griffie van de) raad al eerder gemotiveerd onderbouwd ter discussie hebben gesteld en zij bovendien grote bezwaren hebben tegen de wijze waarop telkens weer de waarheid geweld wordt aangedaan en tegen de wijze waarop telkens weer een poging wordt gedaan om de feiten onbesproken te laten, waaronder begrepen het weigeren om wettig bewijsmateriaal toe te voegen aan het dossier;
b) gelet op deze voorgeschiedenis had verweerder, om elke verdere schijn van partijdigheid te voorkomen, juist moeten laten zien dat er geen enkel bezwaar was om (met inachtneming van openheid van zaken) tot een beslissing op verzet te komen door de raad door een door de griffie van de raad ontvangen e-mail van verweerder in klachtzaak 18-498, die daarin kennelijk een beroep heeft gedaan op bescherming van zijn privacy terwijl dat document volgens verweerder slechts een “administratieve mededeling” betrof, in kopie aan verzoekers toe te (laten) sturen. Door die kopie, ondanks de redelijke verzoeken van verzoekers en gezien de voorgeschiedenis en de feitelijke omstandigheden in de klachtzaak, niet alsnog op herhaald verzoek aan verzoekers toe te sturen en evenmin daarop nog inhoudelijk te willen reageren, heeft verweerder niet voldaan aan het beginsel van openbaarheid en heeft hij zich jegens verzoekers niet onpartijdig opgesteld. Immers, door de bedoelde correspondentie met verzoekers en verweerder in klachtzaak 18-498 niet op te nemen in dat klachtdossier, kan verweerder voorkomen dat de leden van de raad daarvan, alsmede van de (verdere) schijn van partijdigheid, kennis nemen zodat het verzet ongegrond zal worden verklaard waarna aan verzoekers wettelijk de mogelijkheid wordt ontnomen om deze gang van zaken in hoger beroep voor te leggen.
2.3 Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).
Ad wrakingsgronden a) en b)
2.4 Gelet op hun onderlinge samenhang zal de wrakingskamer de wrakingsgronden gezamenlijk beoordelen.
2.5 De vraag die in de kern voorligt is of uit de beslissing van verweerder om niet op herhaald verzoek een kopie van de e-mail van verweerder van 19 december 2018 in klachtzaak 18 498 aan hen te verstrekken, moet worden afgeleid dat sprake is van (schijn van) vooringenomenheid of (schijn van) partijdigheid van verweerder. Met verweerder is de wrakingskamer van oordeel dat een schriftelijke administratieve mededeling van een partij, waarbij deze heeft laten weten niet op de geplande zitting te zullen verschijnen, geen processtuk is waarvan op grond van artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet door verzoekers kennis kan worden genomen. De afdoende onderbouwde beslissing van verweerder om, ook na herhaalde verzoeken, voornoemde e-mail niet aan verzoekers beschikbaar te stellen, biedt geen gerechtvaardigde grond voor een wraking. Dit temeer omdat beleid is dat de griffie van de raad dit soort administratieve mededelingen vanwege mogelijk gevoelige informatie niet aan de andere partij stuurt en verweerder in klachtzaak 18-498 expliciet een beroep heeft gedaan op de vertrouwelijkheid ervan en daarmee op zijn privacy. In voornoemde beslissing van verweerder valt naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerder schade zou kunnen lijden. Zwaarwegende omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden of waaruit de gestelde vooringenomenheid of partijdigheid van verweerder zou blijken, zijn niet gesteld of gebleken. Daarmee oordeelt de wrakingskamer wrakingsgronden a) en b) kennelijk ongegrond.
2.6 Gelet op het hiervoor overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter en mrs. H. Dulack en E.A.C. van de Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Goldhoorn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2019.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 6 mei 2019.