Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-12-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:240

Zaaknummer

17-925

Inhoudsindicatie

Wrakingsbeslissing. Afwijzing wrakingsverzoek. De omstandigheid dat verweerder als rechter-commissaris is benoemd in faillissementen waarin de zich verwerende advocaten in de onderliggende klachtzaak tot curator zijn aangesteld, tast niet zonder meer de vereiste objectieve beoordeling van de klachtzaak door verweerder aan. Daarbij is van belang dat de klacht in de hoofdzaak zich niet richt op het handelen van de verwerende advocaten in hun hoedanigheid van curator maar in die van advocaat.

Uitspraak

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 4 december 2017

in de zaak 17-925

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters van de raad, ingediend door

 

verzoekster

tegen

 

voorzitter in de samenstelling van de raad van 17 november 2017

mr. A.E. Zweers

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de raad is een klacht van verzoekers aanhangig met zaaknummer 17-226. De klacht zou op 17 november  2017 ter zitting worden behandeld door de tuchtrechters, waaronder verweerder als voorzitter.

1.2    Bij brief van 8 november 2017, op 10 november 2017 ter griffie van de raad ontvangen, heeft verzoekster de wraking verzocht van verweerder. Verweerder heeft bij brief van 14 november 2017 laten weten niet in de wraking te berusten.

 

2    BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1    Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.

2.2    Verzoekster heeft in haar verzoekschrift de gronden voor wraking van verweerder weergegeven. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer:

a)    verweerder staat in een bepaalde gezagsverhouding tegenover de verweerders in de hoofdzaak, mr. [N.] en [B.] en [M.] Advocaten, omdat verweerder rechter commissaris is in een aantal faillissementen waarin zowel mr. [N.] als [B.] en [M.] Advocaten curator zijn. Door deze verwevenheid is de schijn gewekt van vooringenomenheid, ook omdat verweerder en genoemde verweerders in de hoofdzaak ex artikel 64 Faillissementswet onder toezicht staan van de rechter-commissaris en nauw samenwerken.

2.3    Verweerder heeft erkend dat hij rechter-commissaris is in faillissementen waarin of mr. [N.] of mr. [B.] tot curator zijn aangesteld. Er is geen sprake van een faillissement waarin hij rechter-commissaris is en mr. [M.] curator is. Het is juist dat verweerder op grond van de Faillissementswet toezicht houdt op mrs. [N.] en [B.] in hun hoedanigheid van curator. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van de gestelde en volgens de tuchtrechter niet onderbouwde ‘bepaalde gezagsverhouding’, ‘verwevenheid’ en ‘nauw samenwerken’. Verweerder betwist dat sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

2.4    Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).

2.5    De door verzoekster tegen verweerder aangevoerde bezwaren zijn, naar het oordeel van de wrakingskamer, niet te zien als teken van vooringenomenheid dan wel de schijn daarvan. Immers, de enkele omstandigheid dat een tuchtrechter ook rechter-commissaris is in een faillisement waarin een of meer verweerders als curator betrokken zijn (geweest), tast niet zonder meer de vereiste objectieve beoordeling van de klachtzaak aan. Hierbij is van belang dat de klacht in de hoofdzaak zich niet richt op het handelen van mrs. [N.], [B.] en [M.] in hun hoedanigheid van curator maar in hun hoedanigheid van advocaat. Dit is dus een andere hoedanigheid en ander handelen dan waar verweerder enige bemoeienis mee of enig toezicht op heeft gehad. Uit de voorliggende stukken heeft de wrakingskamer niet kunnen vaststellen dat sprake is (geweest) van een te nauwe verwevenheid tussen genoemde advocaten en verweerder. De kale, niet concreet onderbouwde, stellingen van verzoekster dat sprake is van een bepaalde gezagsverhouding, verwevenheid en een nauwe samenwerking, zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

2.6    Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerder schade zou kunnen lijden. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond.

2.7    Gelet op het hiervoor overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

 

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline:

-     wijst het verzoek tot wraking af.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter en mrs. F. Klemann, E.A.C. van de Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Roorda als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2017.

griffier                           voorzitter

 

Verzonden d.d. 4 december 2017.