Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-11-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:241
Zaaknummer
180128
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij. Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door met een derde te corresponderen over de inhoud van de zaak, omdat deze derde door haar cliënt als vertrouwenspersoon was aangewezen en haar cliënt zich in een crisissituatie bevond. Dat de informatie vervolgens breder bekend is geworden, is niet aan verweerster te wijten. Verder is niet gebleken dat verweerster uit eigen beweging contact heeft gezocht met de bank van klaagster. Klacht ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.
Uitspraak
BESLISSING
van 2 november 2018
in de zaak 180128
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 16 april 2018 in de zaak 17-850/DB/OB. Deze beslissing is op 16 april 2018 aan partijen toegezonden. De raad heeft beide onderdelen van de klacht ongegrond verklaard.
Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2018:52.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie (met bijlage) waarbij klaagster van deze beslissing van de raad in hoger beroep is gekomen, is op 16 mei 2018 op de griffie van het hof binnengekomen.
2.2 Het hof heeft verder kennisgenomen van:
- het dossier van de raad;
- de antwoordmemorie (met bijlage) van verweerster;
- de brief van 15 augustus 2018 van verweerster;
- de brief van 24 augustus 2018 namens klaagster (met bijlagen).
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 september 2018. Verschenen zijn klaagster met haar gemachtigde, mr. R.J. de Ruiter, advocaat in Gulpen, en verweerster. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht, klaagster aan de hand van een pleitnota die aan het hof is overgelegd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
1) een ontoelaatbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van klaagster omdat zij vertrouwelijke en persoonlijke informatie over klaagster heeft gedeeld met een derde, te weten met [naam derde], - verder: [naam derde] - een bekende van haar cliënt;
2) zonder toestemming van klaagster contact heeft opgenomen met de bank waar klaagster een rekening had.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Klaagster was gehuwd met [naam echtgenoot]. [Naam echtgenoot] heeft zich, na tussenkomst van [naam derde], tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in een echtscheidingsprocedure. [Naam echtgenoot] was opgenomen op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis te Gent.
4.2. De advocaat van klaagster heeft op 24 oktober 2014 namens klaagster een verzoek tot echtscheiding en op 31 oktober 2014 een verzoek tot voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend.
4.3. Verweerster schreef per mail van 20 november 2014 het volgende aan de advocaat van klaagster:
“In uw voorstel mis ik onder meer het belangrijkste onderdeel, namelijk het door uw cliënte naar de rekening van de dochter van partijen (…) weggesluisde bedrag van afgerond € 77.000,-. Het spreekt voor zich dat (…) beschadigd wordt door haar op een dergelijke wijze bij de echtscheiding te betrekken (…)”
Verweerster schreef vervolgens per mail aan [naam derde] het volgende:
“Ik schreef aan de advocaat van (klaagster) een stevige brief, die je hierbij aantreft. Ik kies ervoor deze nog even niet aan (cliënt) te sturen. (…).
Intussen belde mij ook een meneer van de ING (…). Er is nu een achterstand in de betaling vanaf oktober, die hij niet schrikbarend hoog vond, zeker niet toen ik vertelde dat al het spaargeld nu bij (klaagster) is, zodat hij voor incassering bij haar en bij (cliënt) moet zijn.”
4.4 Op 21 november 2014 is [naam echtgenoot] overleden.
4.5 Op 31 december 2014 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen verweerster en de ING bank. Per mail d.d. 30 januari 2015 heeft de ING bank het volgende aan klaagster bevestigd:
“Naar aanleiding van uw verzoek meld ik u dat er op 31-12-2014 telefonisch contact is geweest met (verweerster), conform de gemaakte afspraak die ik met haar gemaakt had.
Hierin werd door (verweerster) medegedeeld dat [naam echtgenoot] was overleden.”
5 BEOORDELING
5.1 Bij de beoordeling van een klacht afkomstig van een wederpartij van een cliënt van de advocaat stelt het hof, evenals de raad, voorop dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt passend voorkomt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij,
(b) de advocaat geen feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (vergelijk HvD 15 april 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4394).
5.2 De klacht van klaagster komt er in de kern op neer dat verweerster de vertrouwelijkheid die ten opzichte van haar cliënt geldt, heeft geschonden door persoonlijke informatie toe te zenden aan [naam derde] in plaats van aan haar cliënt, en dat kennelijk via [naam derde] informatie over de cliënt en klaagster in de woonplaats van klaagster bekend is geworden. Voorts dat verweerster onnodig informatie over haar cliënt heeft gedeeld met de bank van klaagster.
5.3 Verweerster voert daartegen aan dat haar cliënt zich in een crisissituatie bevond, die op 4 november 2015 resulteerde in een gedwongen opname op grond van de wet BOPZ. Op verzoek van [naam echtgenoot] heeft zij de correspondentie en andere contacten onderhouden met [naam derde], omdat [naam echtgenoot] de spanning van die correspondentie niet aankon. In het kader van de zitting omtrent bekrachtiging van de IBS-maatregel is afgesproken dat de contacten van verweerster over de echtscheiding zouden plaatsvinden via [naam derde]. Daarmee was de bekrachtiging van de IBS niet meer noodzakelijk. Dat dit niet in de bewuste beschikking staat, doet daar niet aan af.
5.4 [Naam echtgenoot] verbleef – als hij niet opgenomen was – op het terrein van [naam derde]. Hij beschouwde [naam derde] als goede vriend en verweerster heeft in het belang van haar cliënt daarom haar correspondentie gericht aan [naam derde], met het verzoek deze pas te delen met [naam echtgenoot] als die daartoe in staat zou zijn. De stelling van klaagster dat [naam derde] ten onrechte als werkgever van [naam echtgenoot] is aangeduid door verweerster en door de raad, maakt dit niet anders.
5.5 Het hof heeft geen bedenkingen tegen deze gang van zaken. De handelwijze van verweerster wordt door het hof getoetst aan de criteria die vermeld zijn in randnummer 5.1. Dat verweerster zorgvuldig met de belangen van haar zeer kwetsbare cliënt omging, door hem desgevraagd niet rechtstreeks te confronteren met de correspondentie inzake de echtscheiding, is haar niet te verwijten. Het staat een cliënt van de advocaat vrij een derde aan te wijzen als vertrouwenspersoon. Het is in ieder geval niet aan klaagster als wederpartij om hierover een verwijt aan verweerster te maken. Op welke wijze haar cliënt vertegenwoordigd wenst te worden gaat klaagster niet aan. Dat informatie over de echtscheiding en de situatie van klaagster breder bekend is geworden, is tuchtrechtelijk niet te verwijten aan verweerster. Zij heeft zich niet onnodig grievend uitgelaten over klaagster, geen onwaarheden gesteld en de belangen van klaagster niet of onevenredig geschaad zonder redelijk doel.
5.6 Niet is komen vast te staan dat verweerster uit eigen beweging contact heeft gezocht met de bank van klaagster en daarbij geïnformeerd zou hebben naar het bestaan van een levensverzekering. Het hof neemt wat dit betreft over wat de raad heeft overwogen. Daar voegt het hof aan toe dat de door klaagster op 28 augustus 2018 overgelegde verklaring van de heer [H.] geen ander licht werpt op de feiten.
5.7 De slotsom is dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
Bekrachtigt het oordeel van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 16 april 2018 onder zaaknummer 17-850/DB/OB.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J.M. Rowel-van der Linde en J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 2 november 2018.