Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:231

Zaaknummer

180214

Inhoudsindicatie

Beklag artikel 13 Advocatenwet. Verzoek om aanwijzing advocaat is onvoldoende onderbouwd. Ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING

van 21 december 2018

in de zaak 180214

 

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

deken

 

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij brief van 5 juli 2018 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 5 augustus 2018 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

 

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 5 augustus 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    e-mail van 14 augustus 2018 van het hof aan klager;

-    e-mail van 19 augustus 2018 van klager aan het hof met bijlagen;

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de schriftelijke reactie van de deken op het klaagschrift.

2.3    Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld op 16 november 2018.

 

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan:

3.2    Klager heeft de deken op 28 juni 2018 verzocht om aanwijzing van een advocaat uit de regio Den Haag “inzake nalatenschap, elder maltreatment, financial abuse, onwaardige erfgenaam (art.4:3 BW) enz.” De deken heeft klager verzocht aan te geven welke procedure klager in Den Haag beoogt en wat de gronden daarvoor zijn. In vervolg op de nadere van klager ontvangen informatie heeft de deken het verzoek van klager afgewezen, kort weergegeven, omdat de door klager genoemde procedures, voor zover de deken kan beoordelen, niet in het arrondissement Den Haag dienen te worden ingesteld, dan wel er geen hogere voorziening (meer) open staat van een eerdere uitspraak. Uit de stukken blijkt dat er sprake is (geweest) van lopende procedures in het arrondissement Zeeland-West-Brabant en dat de deken aldaar voor een of meer van die procedures een advocaat heeft aangewezen.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voor zover het hof begrijpt wil klager een verdere behandeling van (al dan niet lopende) rechtszaken in een andere regio dan het arrondissement Zeeland-West-Brabant, omdat de rechterlijke en andere betrokken instanties in Zeeland-West-Brabant partijdig zijn gebleken en de in dit arrondissement aan klager aangewezen advocaat de zaak niet wil doen. Wat daarvan ook zij, en nog los van de vraag of en in hoeverre het voor klager al wettelijk mogelijk zou zijn om in Den Haag (verder) te procederen, heeft klager niet onderbouwd welke procedure(s) klager in Den Haag wil gaan voeren, waar hij een advocaat voor nodig heeft. De deken in Den Haag heeft dan ook in redelijkheid tot afwijzing van het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat kunnen komen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 5 juli 2018 ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. H. van Loo en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.

 

griffier            voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 21 december 2018.