Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-06-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:58
Zaaknummer
180298
Inhoudsindicatie
Verzet tegen voorzittersbeslissing Hof van Discipline. De griffier van de Raad van Discipline heeft klager bericht dat zij op basis van de gegevens in haar dossier niet met zekerheid kan zeggen dat de beslissing in deze zaak aan klager (aangetekend) is toegezonden op de in de beslissing en in de begeleidende brief vermelde verzenddatum. In het onderhavige geval kan het hof niet vaststellen dat de beslissing van de raad inderdaad op de hierin vermelde verzenddatum (aangetekend) is verzonden, zodat aan klager het voordeel van de twijfel wordt gegeven. Het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing is gegrond en het beroepschrift zal alsnog inhoudelijk worden behandeld door het hof.
Uitspraak
BESLISSING
van 28 juni 2019
in de zaak 180298
naar aanleiding van het verzet van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 8 oktober 2018, gewezen onder nummer 17-941 en aan partijen toegezonden op 8 oktober 2018, waarbij de klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift waarbij klager van deze beslissing in beroep is gekomen, is gedateerd op 8 november 2018 en is per e-mail op 8 november 2018 en per post op 9 november 2018 ontvangen door de griffie van het hof. Bij beslissing van 7 december 2018 heeft de voorzitter van het hof geoordeeld dat het door klager ingestelde beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, aangezien klager op uiterlijk 7 november 2018 hoger beroep kon instellen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op 7 december 2018.
2.2 De brief van klager d.d. 20 december 2018, waarmee hij schriftelijk verzet doet tegen deze voorzittersbeslissing, heeft de griffie van het hof ontvangen op 20 december 2018.
2.3 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- het verweerschrift van 12 februari 2019 van verweerder.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 24 mei 2019 waar klager is verschenen. Verweerder is met bericht van afwezigheid niet verschenen.
3 BEOORDELING
3.1 De voorzitter heeft in zijn beslissing overwogen dat, aangezien de beslissing van de raad op 8 oktober 2018 is toegezonden aan klager, klager op uiterlijk 7 november 2018 hoger beroep kon instellen bij het hof. Het beroepschrift van klager is echter gedateerd op 8 november 2018 en op dezelfde datum ontvangen door de griffie van het hof, dus na afloop van de in artikel 56, eerste lid Advocatenwet genoemde termijn, aldus de voorzitter. De voorzitter heeft het beroep van klager daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard als bedoeld in artikel 56a, eerste lid, Advocatenwet.
3.2 Klager heeft tijdig verzet ingesteld tegen deze voorzittersbeslissing. Hij voert aan dat de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld aanvangt één dag na verzending van de uitspraak. Klager betwist dat de uitspraak op 8 oktober 2018 naar hem is verzonden en stelt dat deze verzending aanmerkelijk later, en bovendien niet aangetekend, heeft plaatsgevonden. Klager wijst er verder op dat de griffier van de Raad van Discipline bij brief van 9 november 2018 desgevraagd heeft aangegeven er ook niet zeker van te zijn dat de verzending daadwerkelijk heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2018. De voorzitter van het hof kan er daarom evenmin zeker van zijn, aldus klager. Aanvullend heeft klager opgemerkt dat de uitspraak van de Raad van Discipline ook aan verweerder, die de latere verzending betwist, moet zijn verzonden en zeer waarschijnlijk naar zijn kantooradres is verstuurd. Verweerder heeft evenwel niet aangegeven wanneer hij de uitspraak heeft ontvangen, terwijl het moment van ontvangst uit zijn kantooradministratie herleidbaar zou moeten zijn. Gelet hierop stelt klager dat zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en verzoekt hij het hof zijn beroepschrift alsnog in behandeling te nemen.
3.3 Het hof oordeelt als volgt over het verzet. Uit artikel 56, eerste lid, Advocatenwet blijkt dat van de beslissingen van de raad gedurende dertig dagen na de verzending van het in artikel 50 Advocatenwet bedoelde afschrift van die beslissing hoger beroep kan worden ingesteld bij het Hof van Discipline. In artikel 50 Advocatenwet is bepaald dat verzending geschiedt bij aangetekende brief. Vervolgens bepaalt artikel 56, derde lid, Advocatenwet dat de memorie, waarbij het beroep wordt ingesteld, bij de griffier van het Hof van Discipline wordt ingediend.
3.4 Onderaan de beslissing van de raad is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen: onder de kop: ‘mededelingen van de griffier ter informatie’. Hierin staat:
“Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift (…).
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. (…)”
3.5 Op de onderhavige beslissing van de raad staat vermeld dat de beslissing op 8 oktober 2018 in afschrift is verzonden aan (onder meer) klager en verweerder. De begeleidende brief van de griffier van de raad bij deze beslissing is eveneens gedateerd op 8 oktober 2018. Tevens staat in deze begeleidende brief boven het adres van klager vermeld ‘Aantekenen’.
3.6 Bij brief van 9 november 2018 heeft de griffier van de raad aangegeven:
“Naar aanleiding van uw e-mailbericht van gisteren bericht ik u dat ik op basis van de gegevens in mijn dossier niet met zekerheid kan zeggen dat de beslissing in deze zaak u op 8 oktober 2018 (aangetekend) is toegezonden. (…)”
3.7 Gelet op het vorenstaande kan het hof in het onderhavige geval niet vaststellen dat de beslissing van de raad inderdaad op 8 oktober 2018 (aangetekend) is verzonden. In dit verband overweegt het hof dat de inhoud van deze brief door verweerder niet is betwist, en verweerder evenmin heeft aangevoerd dat hij de beslissing zelf wel tijdig en aangetekend heeft ontvangen. Verweerder heeft wel op 11 januari 2019 een informatieverzoek gestuurd naar de raad ter zake van de track and trace code. Niet bekend is of naar aanleiding van dit verzoek nog nieuwe informatie aan het licht is gekomen.
3.8 Het hof komt daarom tot het oordeel dat, nu niet kan worden vastgesteld wanneer de uitspraak van de Raad van Discipline is verzonden, aan klager het voordeel van de twijfel moet worden gegeven. Het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing is daarom gegrond en het beroepschrift zal alsnog inhoudelijk worden behandeld door het hof. Hiertoe zal een nieuwe zittingsdatum worden gepland.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 7 december 2018 gegrond en bepaalt dat de zaak opnieuw op zitting zal worden gepland, ten behoeve van een inhoudelijke behandeling van de zaak.
Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 28 juni 2019.