Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:56

Zaaknummer

180228 180344D

Inhoudsindicatie

Intrekking klacht art. 47a Advocatenwet in hoger beroep. De beslissing van de raad betrof een gedeeltelijk gegrond verklaarde klacht en een gegrond verklaard dekenbezwaar met een gecombineerde maatregel van berisping. Verweerster is tegen de gegrondverklaring van de klacht in hoger beroep gekomen en heeft tijdens deze beroepsprocedure een vaststellingsovereenkomst gesloten met klager die leidt tot intrekking van de klacht. De deken heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een inhoudelijke reactie te geven en wenst geen voortzetting van de klacht om redenen van algemeen belang. Het hof stelt vast dat de raadsbeslissing t.a.v. de klacht wordt vernietigd en overweegt dat dit tot een complicatie leidt voor zover de gecombineerde maatregel ziet op het dekenbezwaar. Het hof vernietigt de maatregel voor de gegronde klacht en concludeert tot een matiging van de maatregel voor het dekenbezwaar tot waarschuwing. Kostenveroordeling raad blijft in stand.

Uitspraak

BESLISSING                                   

van 12 juli 2019

in de zaak 180228 en 180344D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

en:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 24 juli 2018, gewezen onder nummers 18-108/A/A en 18-109/A/A/D en aan partijen toegezonden op 24 juli 2018. De raad heeft van de klacht van klager de onderdelen b) en c), voor zover klachtonderdeel c) ziet op het informeren van klager over de goede en kwade kansen van de verschillende procedures, en het dekenbezwaar gegrond verklaard. Van de klacht van klager zijn de onderdelen a), c) voor het overige, d) en e) ongegrond verklaard. In deze zaken tezamen heeft de raad aan verweerster een berisping opgelegd. Voorts is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 25,- aan klager en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2018:158.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift met bijlagen van verweerster is door de griffie van het hof ontvangen op 23 augustus 2018.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg en de brief met bijlagen van 1 februari 2019 van verweerster.

2.3    De griffier van het hof heeft per e-mailbericht van 5 februari 2019 de deken geïnformeerd over het beroepschrift van verweerster en verzocht om een inhoudelijke reactie. De stafjurist van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, mr. S. Knijnenburg, heeft daarop per e-mailbericht met bijlagen van 12 maart 2019 gereageerd dat de deken geen aanleiding ziet een inhoudelijke reactie te geven op het beroepschrift, omdat de gemachtigde van verweerster haar heeft bericht dat zij geen grieven heeft gericht tegen de gegrond verklaarde onderdelen van het dekenbezwaar maar uitsluitend tegen de gegrondverklaring van twee klachtonderdelen van klager.

2.4    De gemachtigde van verweerster heeft het hof bij brief met bijlagen van 3 mei 2019 geïnformeerd dat er tussen verweerster en klager een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Onderdeel van de vaststellingsovereenkomst is dat klager zijn klacht tegen verweerster intrekt. Verweerster verzoekt het hof om staking van de behandeling van het hoger beroep, vernietiging van de beslissing van de raad, voor zover deze ziet op de gegrondverklaring van de klachtonderdelen b) en c) van klager, en te bepalen dat de maatregel van berisping en de proceskostenveroordeling, voor zover deze betrekking hebben op de zaak van klager, ten onrechte zijn opgelegd en niet in stand kunnen blijven.

Bij de brief zijn gevoegd de vaststellingsovereenkomst tussen verweerster en klager en een brief van klager aan het hof van 24 april 2019. De aan het hof gerichte brief van 24 april 2019 betreft een intrekking door klager van zijn klacht tegen verweerster, die door hem bij de deken was ingediend.

2.5    Bij brief van 10 mei 2019 heeft de deken aan het hof bericht dat hij de behandeling van de klacht niet wenst voort te zetten om redenen aan het algemeen belang ontleend.

2.6    Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld en doet deze op de stukken af.

3    DE KLACHT EN HET DEKENBEZWAAR

3.1    De klacht hield, voor zover deze de gegrond geachte klachtonderdelen betreft, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) (…);

b) zij onvoldoende heeft gecommuniceerd;

c) de kwaliteit van de door haar aan klager geleverde dienstverlening onvoldoende is geweest;

d) (…);

e) (…).

3.2    Het dekenbezwaar hield, kort en zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 37 (oud);

b) haar advocatenpraktijk niet op orde had.

4    BEOORDELING

    Intrekking klacht klager

4.1    In de tussen klager en verweerster gesloten vaststellingsovereenkomst is onder meer bepaald dat klager de tuchtklacht tegen verweerster zal intrekken door middel van een brief aan het hof van discipline. Het hof heeft een door klager ondertekende brief d.d. 24 april 2019 ontvangen die inhoudt dat klager zijn klacht intrekt omdat hij ter beëindiging van alle geschillen een vaststellingsovereenkomst met verweerster heeft gesloten.

4.2    In artikel 47a lid 1 Advocatenwet, in de procedure bij het hof van overeenkomstige toepassing op grond van artikel 57 lid 2 Advocatenwet, is bepaald dat de klager zijn klacht tot de uitspraak kan intrekken. Indien de klacht wordt ingetrokken, wordt ingevolge lid 2 van artikel 47a Advocatenwet de behandeling daarvan gestaakt tenzij de raad (of, in hoger beroep, het hof) om redenen van algemeen belang beslist dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet.

4.3    De deken heeft desgevraagd het hof bericht dat hij de behandeling van de klacht niet wenst voor te zetten om redenen aan het algemeen belang ontleend.

4.4    Het hof is met de deken van oordeel dat er geen omstandigheden aanwezig zijn die voortzetting van de inhoudelijke behandeling van de zaak als bedoeld in artikel 47a Advocatenwet vergen. Dit brengt mee dat het hof de beslissing van de raad zal vernietigen voor zover die ziet op de klacht van klager en zal bepalen dat op de klacht niet meer hoeft te worden beslist.

Ten aanzien van de maatregel

4.5    De raad zag aanleiding om in zowel de klachtzaak als in het dekenbezwaar één maatregel op te leggen en is van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan een berisping. De raad weegt hierbij in het nadeel van verweerster de ernst van de verweten gedragingen en in het voordeel haar blanco tuchtrechtelijk verleden.

4.6    Het feit dat de raad heeft gekozen voor een gecombineerde maatregel van een berisping zowel ten aanzien van de klacht van klager als ten aanzien van het dekenbezwaar leidt tot een ongelukkige complicatie.  Aan de maatregel die voor de gegrond verklaarde onderdelen van het dekenbezwaar is opgelegd, kan het hof niet tornen omdat die zaak in hoger beroep niet aan de orde is. Het hof moet dat deel van de gecombineerde maatregel elimineren dat toegerekend behoort te worden aan de gegrond verklaarde onderdelen van de klacht. 

4.7    De raad heeft ten aanzien van de maatregel in het kader van de gegrond verklaarde onderdelen van de klacht van klager het volgende overwogen:

“Verweerster is tekortgeschoten in haar informatieplicht jegens klager door hem niet te informeren over de goede en kwade kansen van de verschillende door haar aanhangig gemaakte procedures. Daarnaast heeft verweerster stelselmatig te laat stukken bij de rechtbank en/of het hof ingediend waardoor klager in zijn belangen is geschaad.. Ook heeft zij processtukken en zittingen niet met klager voorbesproken.”

4.8    Het hof is van oordeel dat de vernietiging van de beslissing ten aanzien van de klacht van klager een matiging van de gecombineerde maatregel in beide zaken behoort mee te brengen. Dit betekent dat de gecombineerde maatregel van berisping niet in stand kan blijven en dat de maatregel in het dekenbezwaar gewijzigd moet worden van een combineerde maatregel van berisping in beide zaken tot die van waarschuwing uitsluitend ter zake van de beslissing van de raad naar aanleiding van het dekenbezwaar.

Ten aanzien van de kostenveroordeling

4.9    De raad heeft verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van klager van € 25,- en de betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten. Verweerster heeft naar aanleiding van de intrekking van de klacht door klager verzocht om de kostenveroordeling ten aanzien van het griffierecht en de reiskosten van klager te vernietigen.

4.10    Nu de klacht van klager is ingetrokken, bestaat er geen grond meer voor de veroordeling van verweerster in de griffierechten en reiskosten van klager. Ook dat onderdeel van de beslissing van de raad zal derhalve worden vernietigd.

4.11    De veroordeling tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten in de zaak 18-109/A/A/D blijft onverkort van kracht nu deze mede in het kader van het dekenbezwaar is uitgesproken. 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van 24 juli 2018 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 18-108/A/A voor zover de klachtonderdelen b en c (voor zover dit klachtonderdeel ziet op het informeren van klager over de goede en kwade kansen van de verschillende procedures),  gegrond zijn verklaard en daarbij in de zaken 18-108/A/A en 18-109/A/A/D de gecombineerde maatregel van berisping is opgelegd en waarbij verweerster is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 25,- aan klager;

en opnieuw recht doende:

- bepaalt dat op de klachtonderdelen van klager voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen niet meer hoeft te worden beslist;

- vernietigt de beslissing van 24 juli 2018 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 18-109/A/A/D, voor zover daarbij in de zaken 18-108/A/A en 18-109/A/A/D de gecombineerde maatregel van berisping is opgelegd;

en opnieuw recht doende:

- legt aan verweerster in de zaak 18-109/A/A/D de maatregel van waarschuwing op;

- bepaalt dat voor het overige het dekenbezwaar niet aan het oordeel van het hof

onderworpen is.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, J.D. Streefkerk, G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 12 juli 2019.