Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:51

Zaaknummer

190006

Inhoudsindicatie

Beklag ex art. 13 Advocatenwet. De beroepstermijn van het kort gedingvonnis is verstreken. Derhalve geen sprake van een procedure waarvoor een advocaat nodig is. Klaagster is niet-ontvankelijk in haar beklag. 

Uitspraak

BESLISSING                                  

van 3 mei 2019

in de zaak 190006

 

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Noord-Nederland

de deken

 

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 4 december 2018 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift van 11 januari 2019 heeft klaagster zich beklaagd over de afwijzende beslissing van de deken.

 

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 14 januari 2019 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    het e-mailbericht met bijlagen van 4 december 2018 van klaagster;

-     de brief met bijlagen van 5 februari 2019 van de deken;

-     de brief met bijlagen van 14 februari 2019 van klaagster;

-     de twee brieven van 19 februari 2019 van klaagster;

-    de drie e-mailberichten met bijlagen van 14 maart 2019 van klaagster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op de zitting van 25 maart 2019. Klaagster is ter zitting verschenen en heeft een document overgelegd met een chronologisch overzicht van gebeurtenissen. De deken is met bericht van verhindering niet verschenen.

 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt, kort en zakelijk weergegeven, de volgende feiten vast.

3.2    Klaagster, voormalig NVM-makelaar, is sinds medio november 2010 verwikkeld in een geschil met de Nederlandse Vereniging van Makelaars, afdeling Friesland (verder: NVM), dat – kort gezegd – erop neerkomt dat klaagster de NVM verwijt dat zij haar heeft belemmerd in haar praktijkuitoefening als makelaar.

3.3    Op 4 december 2015 is het kantoorpand van klaagster op verzoek van een bank ontruimd. De NVM, die niet betrokken was bij deze ontruiming, is door de betrokken deurwaarder erop geattendeerd dat goederen van klaagster op straat werden gezet, waarop het logo van de NVM stond vermeld. In opdracht van de NVM zijn de goederen van klaagster opgeslagen in een daartoe door de NVM gehuurde opslagunit. De huur bedraagt (inmiddels) € 421,08 per maand en wordt voldaan door de NVM.

3.4    De NVM heeft in het najaar van 2018 een voorlopige voorziening gevraagd bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland met betrekking tot voormelde goederen. De voorzieningenrechter heeft op 7 november 2018 in kort geding vonnis gewezen dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Klaagster is veroordeeld om binnen tien werkdagen na betekening van het vonnis alle goederen uit de opslagunit  te halen onder begeleiding van een deurwaarder of notaris die de goederen inventariseert. Daarbij is klaagster veroordeeld in de kosten van het geding inclusief wettelijke rente en nakosten. In deze procedure is klaagster bijgestaan door [naam oorspronkelijke advocaat], advocaat te [plaatsnaam] (verder: de oorspronkelijke advocaat).

3.5    De oorspronkelijke advocaat heeft klaagster op 19 november 2018 bericht dat het vonnis in kort geding volgens verwachting is. Zij schrijft dat zij in de aanloop van het kort geding diverse keren heeft aangegeven dat het tegenhouden van de eerste vordering op inhoudelijke gronden niet gaat lukken. Zij ziet geen gronden voor een hoger beroep tegen het kort gedingvonnis. Daarbij geeft de oorspronkelijke advocaat een inhoudelijke reactie op het vonnis naar aanleiding van de opmerkingen en commentaren die door klaagster daarop zijn gegeven. De oorspronkelijke advocaat besluit haar bericht met de mededeling dat zij om twee redenen geen hoger beroep zal aantekenen, (i) omdat zij geen kans van slagen ziet voor het beroep althans geen mogelijkheden ziet de eerste vordering toch nog afgewezen te krijgen op inhoudelijke gronden en (ii) omdat zij geen toevoeging kan aanvragen als zij geen kans van slagen ziet.

3.6    Op 20 november 2018 heeft klaagster de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat voor het instellen van hoger beroep tegen het kort gedingvonnis. Hierop heeft de deken gereageerd met de voorwaarden waaraan klaagster dient te voldoen om haar verzoek in behandeling te kunnen nemen, waaronder de voorwaarde dat zij zich eerst zelf moet inspannen om een advocaat te vinden. Daartoe heeft klaagster op 23 november 2018 berichten van vier advocaten, waaronder een bericht van [naam benaderde advocaat] van diezelfde datum, aan de deken overgelegd, waaruit volgt dat deze advocaten haar niet willen bijstaan.

3.7    Bij beslissing van 27 november 2018 heeft de deken [naam aangewezen advocaat], advocaat te [plaatsnaam], (verder: de aangewezen advocaat) aangewezen klaagster te adviseren en rechtshulp te verlenen in verband met de wens van klaagster hoger beroep in te stellen tegen meergenoemd vonnis. Daarbij heeft de deken klaagster erop gewezen dat het de advocaat vrijstaat na bestudering van de zaak te besluiten klaagster niet bij te staan als hij met klaagster geen overeenstemming bereikt over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld.

3.8    Klaagster heeft op 29 november 2018 met de aangewezen advocaat gesproken en hem een aantal stukken gezonden. Diezelfde dag heeft de aangewezen advocaat een brief aan klaagster gestuurd, waarin hij schrijft dat hij geen juridische grond ziet waarom klaagster niet gehouden zou zijn het kort gedingvonnis na te leven.

3.9    Vervolgens heeft klaagster de deken opnieuw verzocht om de aanwijzing van een advocaat. De deken heeft klaagster op 30 november 2018 bericht dat hij geen reden ziet nogmaals een advocaat aan te wijzen, omdat inmiddels twee advocaten gemotiveerd hebben aangegeven dat en waarom zij geen mogelijkheden zien voor een kansrijk hoger beroep tegen het kort gedingvonnis.

3.10    Bij e-mailbericht van 3 december 2018 heeft de oorspronkelijke advocaat klaagster desverzocht geïnformeerd dat zij geen tijd heeft voor het opstellen van een appeldagvaarding en klaagster verwezen naar haar eerdere toelichting waarom zij de procedure niet kan doen. De oorspronkelijke advocaat geeft voorts aan de beroepsprocedure in de bodemzaak niet voor klaagster te voeren, omdat daarvoor dezelfde inhoudelijke argumenten gelden.

3.11    Op 4 december 2018 heeft de deken zijn beslissing gegeven. Diezelfde dag heeft klaagster een beklag ingediend tegen de beslissing van de deken bij het hof.

 

4    BEOORDELING

4.1    De beslissing van de deken van 4 december 2018 houdt in dat hij het verzoek van klaagster om de aanwijzing van een advocaat afwijst. De deken is van oordeel dat er geen grond is voor het nogmaals aanwijzen van een advocaat voor klaagster, omdat zowel de oorspronkelijke advocaat van klaagster als een door klaagster benaderde advocaat ([naam benaderde advocaat]) en de door de deken aangewezen advocaat geen mogelijkheden zien voor de beroepsprocedure tegen het vonnis in kort geding.

4.2    Het beklag van klaagster houdt kort samengevat het volgende in. Klaagster heeft geen advocaat kunnen vinden die voor haar beroep wilde aantekenen tegen het vonnis in kort geding. De oorspronkelijke advocaat had volgens klaagster hiervoor praktische overwegingen. De beslissing van de benaderde advocaat geen beroep te willen instellen, bevat volgens klaagster geen gronden omdat hij in zijn e-mailbericht heeft aangegeven niet over de stukken te beschikken. De door de deken aangewezen advocaat tot slot heeft ook een afwijzingsbrief gezonden, aldus klaagster.

4.3    Bij brief van 5 februari 2019 heeft de deken gereageerd op het beklag ex artikel 13 Advocatenwet van klaagster. De deken schrijft dat hij het verzoek heeft afgewezen, omdat niet is gebleken dat de beroepsprocedure tegen het kort gedingvonnis enige kans van slagen zou hebben. Dit standpunt van de deken is mede gebaseerd op de adviezen van de oorspronkelijke advocaat en de aangewezen advocaat.

4.4    Artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet bepaalt dat een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bijstand te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, aan de deken kan vragen hem een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder andere bestaan indien de procedure, die een klager wil beginnen, geen redelijke kans van slagen heeft.

4.5    Vast staat dat klaagster de deken heeft verzocht om de aanwijzing van een advocaat om hoger beroep in te stellen tegen het kort gedingvonnis van 7 november 2018. Tevens staat vast dat de termijn voor het instellen van dit beroep is verstreken op 5 december 2018. Dit betekent dat geen sprake meer is van een procedure waarvoor bijstand van een advocaat benodigd is in de zin van artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Klaagster heeft geen belang meer bij haar beklag en dient daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.6    Aan een inhoudelijke behandeling van de beslissing van de deken komt het hof derhalve niet toe.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beklag tegen de beslissing van 4 december 2018 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.

 

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. M. Pannevis en A.R. Sturhoofd, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 3 mei 2018.