Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:119

Zaaknummer

19-225/DB/LI

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door bij de behandeling van klaagsters zaak onvoldoende voortvarendheid te betrachten. Van ontoereikende communicatie met klaagster is niet gebleken. Deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  8 juli  2019

in de zaak 19-225/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

                        klager

                       

 

                        tegen:

 

 

                        verweerder

 

 

                                   

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 30 april 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 10 april 2019 met kenmerk nr. K18-052 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 mei 2019. Verschenen zijn klaagster, vergezeld van haar begeleider de heer P,  en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       het nagekomen e-mailbericht van verweerder d.d. 13 mei 2019;

-       het nagekomen e-mailbericht van klaagster d.d. 15 mei 2019.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Klaagster heeft zich in 2012 gewend tot verweerder voor rechtsbijstand in een geschil met haar ex-partner rondom de boedelscheiding. Klaagsters ex-partner heeft klaagster in kort geding doen dagvaarden. De ex-partner heeft gevorderd dat klaagster diende  mee te werken aan de verkoop van de woning. Op 20 juni 2012 zijn klaagster en haar ex-partner ten overstaan van de voorzieningenrechter overeengekomen dat klaagster maandelijks een bedrag van € 200,-- zou voldoen als bijdrage in de maandelijkse hypotheeklasten van de aan partijen toebehorende gemeenschappelijke woning. Bij vonnis d.d. 21 november 2012 is klaagster veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning.

2.3     In 2014 heeft klaagsters ex-partner klaagster opnieuw in kort geding gedagvaard. Ook in deze procedure is klaagster bijgestaan door verweerder. Bij vonnis d.d. 9 april 2014 is klaagster – samengevat - wederom veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan verkoop van de woning en is zij veroordeeld om de woning binnen drie maanden te verlaten.

2.4     In mei 2014 heeft klaagsters ex-partner ten laste van klaagster loonbeslag gelegd. Verweerder heeft aan klaagster toegezegd in kort geding opheffing van het beslag te zullen vragen. Omdat dit vervolgens niet gebeurde heeft mevrouw Z, hulpverleenster, bij e-mail d.d. 10 december 2014 bij verweerder geïnformeerd naar de voortgang. Verweerder heeft klaagsters ex-partner bij brief d.d. 14 augustus 2015 verzocht het beslag op te heffen.

2.5     De woning is op 29 januari 2016 verkocht. Op 10 mei 2016 heeft het Juridisch Loket klaagster verwezen naar verweerder voor rechtsbijstand teneinde de opheffing van het beslag te bewerkstelligen.  Verweerder heeft klaagsters ex-partner bij brieven d.d. 17 maart, 14 april en 10 en 18 mei 2016 verzocht om het beslag op te heffen. Klaagsters ex-partner heeft het beslag in juni 2016 opgeheven.

2.6     Bij e-mail d.d. 1 augustus 2016 heeft verweerder de concept kort geding dagvaarding aan klaagster toegestuurd.

2.7     Klaagster heeft aangegeven dat zij geen vertrouwen meer had in verweerder. Bij brief d.d. 17 mei 2017 heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat hij zich terug trok als raadsman. 

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

                                   

1.            de verstrekte opdracht niet uitvoert;

2.            onvoldoende communiceert met zijn cliënte.

 

 

 

                          4        VERWEER

                          4.1     De klacht is ongegrond. Verweerder is voorts niet tekortgeschoten in de communicatie met klaagster. Verweerder heeft veelvuldig overleg gehad met klaagster en met haar hulpverleners. Klaagster had belang bij het in stand laten van het gelegde beslag, omdat zij van de gemeente bijzondere bijstand ontving zolang het beslag voortduurde. Op een gegeven moment is de gemeente op de hoogte geraakt van het feit dat de woning was verkocht. Pas toen wilde de gemeente opheffing van het beslag.

                         

                           5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

 

 5.2    Klachtonderdeel 1

Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de woning op 29 januari 2016 is verkocht, waarmee de grondslag voor het door klaagsters ex-partner gelegde beslag was komen te vervallen. Ook blijkt daaruit, dat verweerder klaagsters ex-partner bij brieven d.d. 17 maart, 14 april en 10 en 18 mei 2016 heeft verzocht om het beslag op te heffen. Voorts staat vast dat verweerder de concept kort geding dagvaarding, waarin opheffing van het beslag werd gevorderd, op 1 augustus 2016 aan klaagster heeft toegestuurd.

 

5.3     De raad overweegt dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen, hetgeen naar het oordeel van de Raad in onvoldoende mate is gebeurd. Verweerder heeft niet duidelijk kunnen maken – ook niet desgevraagd ter zitting van de raad – waarom het opstellen en doen uitgaan van de dagvaarding zo lang op zich heeft laten wachten. Dat de voortgang van klaagsters zaak met klaagster is besproken en afgestemd is evenmin gebleken. Klachtonderdeel 1 is naar het oordeel van de raad dan ook gegrond.

 

5.4     Klachtonderdeel 2

          Verweerder heeft uitdrukkelijk weersproken dat hij in de communicatie met klaagster is tekortgeschoten. Verweerder heeft gesteld dat hij veelvuldig overleg heeft gevoerd met klaagster en met haar hulpverleners. De lezingen van partijen staan op dit punt lijnrecht tegen over elkaar. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht kan de raad niet vaststellen dat verweerder in de communicatie met klaagster is tekort geschoten. De raad zal dit klachtonderdeel dat ook ongegrond verklaren.

 

 

 

  6       MAATREGEL

 

  6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door bij de behandeling van klaagsters zaak onvoldoende voortvarendheid te betrachten. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.

 

 

 

 

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

 

  7.1     Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde  griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

 

  7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

            a) € 50 reiskosten  van klaagster,

            b) € 750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

            c)  € 500 kosten van de Staat.

 

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

 

  7.4     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

-          verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

-          verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

-           legt aan verweerder op een waarschuwing;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

 

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, A.L.W.G. Houtakkers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2019.

 

 

 

 

Griffier                                                                                   Voorzitter